ECLI:NL:RBDOR:2008:BE9024

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
190606 CV EXPL 07-25
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van directeur van liefdadigheidsinstelling en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de ontslagprocedure van de voormalig directeur van de Stichting De Ondergrondse Kerk (SDOK), die op staande voet is ontslagen. De directeur, aangeduid als [eiser], heeft het ontslag geaccepteerd, maar vordert een schadevergoeding, stellende dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat er geen dringende reden voor het ontslag zou zijn. De kantonrechter oordeelt dat het handelen van [eiser] geen dringende reden oplevert voor ontslag, maar dat zijn gedrag wel zodanig is dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding af, maar kent wel een gefixeerde schadevergoeding toe van € 17.280,-. De reconventionele vorderingen van SDOK tot schadevergoeding worden afgewezen, omdat niet is bewezen dat SDOK schade heeft geleden door het handelen van [eiser]. De zaak is behandeld door de kantonrechter te Gorinchem, die op 14 juli 2008 uitspraak deed. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Gorinchem
kenmerk: 190606 CV EXPL 07-25
vonnis van de kantonrechter te Gorinchem van 14 juli 2008
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. D. Warnink te Kampen,
tegen:
de stichting Stichting De Ondergrondse Kerk,
gevestigd en kantoorhoudende te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde mr. G. de Gelder te Woudenberg,
rolgemachtigde Groenewegen en Partners.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en SDOK.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 22 december 2006, waarin ook een provisionele vordering werd gedaan;
2. de conclusie van antwoord in het incident en in conventie, van eis in reconventie;
3. het tussenvonnis;
4. het proces-verbaal van de gehouden comparitie van partijen;
5. akte uitlating na proces-verbaal zijdens [eiser];
6. de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte eiswijziging;
7. de antwoordakte terzake eiswijziging;
8. akte uitlating produkties zijdens [eiser];
9. de overgelegde bescheiden.
Omschrijving van het geschil
In conventie en reconventie
De feiten
1.1. Tussen partijen staat het volgende vast, waarbij de feiten zoals vastgesteld in het vonnis in kort geding van 21 september 2006 van de kantonrechter te Utrecht overgenomen en aangevuld worden.
1.2. SDOK is een stichting die zich wereldwijd bezighoudt met het ondersteunen van vervolgde christenen. SDOK heeft diverse plaatselijke afdelingen. Dit zijn vaak aparte stichtingen die op een of andere wijze met SDOK verbonden zijn en zij heeft daarnaast veel contact met zelfstandige, plaatselijke stichtingen. Deze plaatselijke stichtingen sponsoren soms bepaalde projecten van SDOK, waarbij de geldstromen dan via SDOK lopen.
1.3. [eiser] is, aanvankelijk als vrijwilliger, betrokken geraakt bij SDOK en sinds augustus 1985 is hij algemeen directeur van SDOK. Zijn laatst verdiende salaris bedraagt € 3.266,- bruto per maand.
1.4. [eiser] heeft op enig moment een vereniging naar Roemeens recht, de Richard Wurmbrand Association (hierna RWA te noemen) opgericht. Aanvankelijk was RWA slapende, thans is daarin een project onder gebracht. Casa Cana genaamd. [eiser] had als bestuurslid aanvankelijk 25% van de stemmen in deze rechtspersoon. De andere bestuursleden van RWA waren aanvankelijk de heer [bestuurslid RWA] (hierna [bestuurslid RWA] te noemen), met 50% van de stemmen bevoegd, en diens echtgenote.
1.5. In 2001 is via een plaatselijke stichting geld bijeen gebracht voor de aankoop van een pand ten behoeve van het project Casa Cana, een project voor dakloze Roemeense kinderen. Het pand (later Casa Cana genoemd) wordt aangekocht door een Roemeense organisatie, Ecce Homo, met het geld van die plaatselijke stichting dat via SDOK ter beschikking is gesteld. SDOK draagt de lopende kosten van het project, waaronder betaling van eten, drinken, personeel, onderhoud pand en dergelijke.
1.6. Wanneer Ecce Homo in maart 2002 het project Casa Cana niet langer wil continueren, brengt [eiser] het onder in zijn tot op dat moment slapende rechtspersoon RWA. [bestuurslid RWA] krijgt als in Roemenie verblijvend bestuurslid van RWA de feitelijke leiding over het project.
1.7. In augustus 2002 wordt een stuk grond aangekocht naast het pand Casa Cana. De financiering wordt verzorgd door een plaatselijke stichting in Nederland, het geld wordt wederom beschikbaar gesteld via SDOK. Ook een verbouwing van het pand in het najaar 2002 wordt gefinancierd met via SDOK beschikbaar gestelde gelden die bijeen zijn gebracht door een plaatselijke stichting in Nederland.
1.8. Begin 2003 staakt SDOK de ondersteuning van Casa Cana en wordt het van haar projectenlijst afgevoerd omdat SDOK meent niet langer grip te hebben op het project. Tussen [bestuurslid RWA] en [eiser] is de verstandhouding inmiddels dusdanig verslechterd dat [eiser] niet langer vertrouwen heeft in het functioneren van [bestuurslid RWA] ten aanzien van het project Casa Cana. [eiser] schakelt een Roemeense advocaat in en geeft deze opdracht actie te ondernemen jegens [bestuurslid RWA].
1.9. Als [bestuurslid SDOK] (hierna [bestuurslid SDOK] te noemenn) als bestuurslid bij SDOK aantreedt wordt [eiser] minder vrij gelaten in zijn werkzaamheden en ontstaan er steeds vaker wrijvingen tussen [eiser] en het bestuur. [bestuurslid SDOK] is het onder meer niet eens met de wijze waarop [eiser] met het project Casa Cana is omgegaan.
1.10. In 2005 leidt de slechte verstandhouding tot een escalatie. Teneinde het conflict op te lossen wordt een managementteam samengesteld waarvan [eiser], de heer [belanghebbende 1] en de heer A. [eiser] deel uitmaken.
1.11. Op 13 april 2006 vindt een gesprek plaats tussen het managementteam en [bestuurslid SDOK], met als onderwerp het voorgenomen voorzitterschap van [bestuurslid SDOK] van het bestuur van SDOK. Tijdens dat gesprek laaien de gemoederen hoog op en [eiser] verlaat vervolgens het pand van SDOK. Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] zich op dat moment heeft ziek gemeld ofwel dat hij zijn werkzaamheden heeft neergelegd.
1.12. SDOK deelt [eiser] op 18 april 2006 mede dat zij niet met hem verder wil, welke mededeling zij bij brief van 20 april 2006 bevestigt. [eiser] wordt op non-actief gesteld en aan [eiser] wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van zijn handelen tijdens de op non-actiefstelling. Partijen treden vervolgens in onderhandeling over de verdere afwikkeling van het dienstverband.
1.13. Op het moment dat de onderhandelingen in een ver gevorderd stadium zijn, vertrekt [eiser] op uitnodiging van [bestuurslid RWA] eind juni 2006 naar Boekarest. [eiser] heeft (het bestuur van) SDOK hiervan niet op de hoogte gesteld. Er is op 22 juni 2006 een bestuursvergadering van RWA belegd omdat [bestuurder RWA] en zijn echtgenote wilden aftreden als bestuurders van RWA. Dit aftreden heeft het bestuur in die vergadering toegestaan, onder algehele vrijwaring van [bestuurslid RWA] en zijn echtgenote. [eiser] is in die vergadering als voorzitter benoemd en voorts is als vice-voorzitter benoemd de heer [vice-voorzitter RWA], een bekende van [eiser], en de heer [bestuurslid RWA 2] tot bestuurslid.
1.14. [bestuurslid RWA] heeft tevens contact gezocht met het bestuur van SDOK stellende dat hij voornemens was de onroerende zaak Casa Cana in haar macht te brengen. Om die reden is op 23 juni 2006 een delegatie van SDOK naar Boekarest gereisd. Daar is onder meer gebleken dat [bestuurslid RWA] niet langer bestuurder van RWA was en hij zijn toezegging tot overdracht van de onroerende zaak niet meer waar kon maken.
1.15. [eiser] wordt vervolgens door SDOK bij brief van 27 juni 2006 op staande voet ontslagen. In die brief is onder meer neergelegd: “Op 22 juni j.l. hebt u – terwijl u wist c.q. had behoren te weten dat u op grond van onze brief van 20 april 2006 niet langer bevoegd was welke verbintenis dan ook namens de SDOK aan te gaan – meegewerkt aan het ontslag van twee leden van het bestuur van de RWA. Bij die gelegenheid hebt u deze leden (waaronder de voorzitter) in algemene zin gevrijwaard van elke aansprakelijkheid voor daden van beheer en bestuur hoe dan ook genaamd. Voorts hebt u bij die gelegenheid nagelaten alsnog onze bestuursopdracht uit te voeren om twee leden van ons bestuur te (doen) benoemen in het bestuur van RWA (…) Wij beschouwen dit als een dringende reden in die zin van de wet om u op staande voet en met onmiddellijke ingang te ontslaan, hetgeen wij bij deze doen (…)”
1.16. Bij een e-mailbericht van 27 juni 2006 roept [eiser] de vernietigbaarheid van het hem gegeven ontslag op staande voet in.
1.17. [eiser] heeft vervolgens bij de kantonrechter te Utrecht bij wege van voorlopige voorziening gevorderd doorbetaling van zijn salaris. Die vordering is bij vonnis van 21 september 2006 afgewezen.
Om hem moverende redenen heeft [eiser] het beroep op de vernietigbaarheid van het ontslag ingetrokken.
1.18. Gedurende de onderhavige procedure hebben partijen geprobeerd een regeling te treffen, waarbij dan in ieder geval [eiser] ervoor zou hebben moeten zorgen dat SDOK, middels een bestuurszetel voor zichzelf en één voor een bevriende Amerikaanse organisatie, weer zeggenschap zou krijgen in RWA en daarmee over Casa Cana, terwijl [eiser] zelf zijn bestuursfunctie in RWA zou opgeven. Dat laatste is geschied, maar noch SDO noch Make Way Partners, de Amerikaanse organisatie, hebben een bestuurszetel gekregen.
de vordering in conventie
2.1. Na eiswijziging en intrekking van de provisionele vordering vordert [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, SDOK te veroordelen:
I. aan [eiser] te betalen door storting onder een door [eiser] aan te wijzen verzekeraar een bedrag van € 114.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening;
II. aan [eiser] te betalen een bedrag van € 86.400,- bruto, althans een bedrag van € 43.000,-, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2006, althans vanaf een door de kantonrechter te bepalen dag tot aan de voldoening;
subsidiair aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.280,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2006, althans vanaf een door de kantonrechter te bepalen dag tot aan de voldoening;
III. om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis een adequate berekening door een actuarieel bureau van de door hem aan het einde van de arbeidsovereenkomst opgebouwde pensioenrechten en daartoe noodzakelijke storting aan [eiser] af te geven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- met een maximum van € 117.000,- voor iedere werkdag, danwel een gedeelte daarvan, die verstrijkt vanaf de dag dat SDOK in gebreke blijft aan deze vordering te voldoen;
IV. om wanneer uit de onder III bedoelde berekening blijkt dat de vereiste storting meer bedraagt dan € 114.000,-, binnen veertien dagen na afgifte van de berekening, door storting onder een door [eiser] aan te wijzen verzekeraar, dit verschil te betalen;
V. danwel zodanige maatregelen te treffen welke de kantonrechter in goede justitie meent juist te zijn;
VI. met veroordeling van SDOK in de kosten van de procedure.
2.2. [eiser] legt aan zijn vordering genoemd onder I het navolgende ten grondslag.
In de brief van 20 april 2006 waarin de non-actiefstelling van [eiser] werd bevestigd en een voorstel werd gedaan met betrekking tot de verdere afwikkeling van het dienstverband van [eiser], schrijft het bestuur van de SDOK over een pensioenvoorziening voor [eiser] het volgende:
“Gevolg gevend aan eerdere bestuursbesluiten blijven wij onverkort bereid tot het treffen van de afgesproken pensioenvoorziening. Wij zullen hiervoor het initiatief nemen.”
[eiser] heeft betoogd dat weliswaar tussen partijen geen minnelijke regeling is getroffen, maar die is niet afgestuit op geschillen tussen partijen over de pensioentoezegging. De hoogte van het gevorderde bedrag is gebaseerd op het in de balans van 2004 en 2005 vermelde bedrag. Omdat [eiser] meent dat inmiddels dat bedrag wel verhoogd moet zijn vordert hij ook hetgeen onder III en IV is geformuleerd.
2.3. [eiser] grondt zijn onder II geformuleerde primaire vordering op de stelling dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de opgegeven dringende reden het ontslag niet kan dragen en de gevolgen van het aan [eiser] verleende ontslag, mede gezien de voor hem (niet) getroffen voorzieningen en zijn (on)mogelijkheden om ander werk te vinden te ernstig zijn in vergelijking met het belang van SDOK bij een opzegging met onmiddellijke ingang.
2.4. Ter onderbouwing van zijn grondslag dat de opgegeven dringende reden het ontslag niet kan dragen, voert [eiser] het volgende aan.
[eiser] stelt dat hij ten onrechte op non-actief is gesteld zonder dat hij gehoord was. Bovendien werden er ten onrechte nog allerlei voorwaarden verbonden aan de verplichting het loon door te betalen, waardoor SDOK onzorgvuldig heeft gehandeld.
Voor het ontslag op staande voet ontbreekt een dringende reden, zo stelt [eiser]. Het ontslag is gebaseerd op (gestelde) overtreding van die voorwaarden, volgens [eiser]. [eiser] geeft aan dat hij die voorwaarden niet geaccepteerd heeft en van overtreding daarvan ook geen sprake is geweest. Casa Cana was geen project meer van SDOK, maar een privé nevenactiviteit van [eiser]. Hem kan niet verweten worden dat hij er niet voor gezorgd heeft dat twee door SDOK aangewezen bestuursleden werden benoemd binnen RWA, omdat hij maar beperkte zeggenschap had. SDOK was ervan op de hoogte, volgens [eiser], dat hij zou vertrekken naar Roemenië, doch heeft hem niet gewaarschuwd. [eiser] betwist dat hij SDOK schade heeft berokkend door zijn activiteiten voor RWA gedurende de non-actiefstelling. Zelfs indien [eiser] op dit punt wel wat te verwijten valt bestaat er geen dringende reden voor ontslag volgens [eiser], gelet op zijn grote staat van dienst, de duur van het dienstverband en zijn privé-situatie. De opgegeven dringende reden kan het ontslag niet dragen en maakt het kennelijk onredelijk volgens [eiser], ook omdat er geen geldelijke voorziening is getroffen.
2.5. De subsidiaire vordering is gegrond op de stelling dat het ontslag onregelmatig is, doordat SDOK niet de voor [eiser] geldende opzegtermijn in acht heeft genomen. Opzegging had eerst tegen 31 december 2006 hebben kunnen geschieden
het verweer in conventie
3.1. SDOK heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. Zij heeft gemotiveerd betoogd dat er een dringende reden voor het ontslag was. Nadat er wegens verslechterde verhoudingen als gevolg van het disfunctioneren van [eiser], zo meent SDOK, een onwerkbare situatie was ontstaan, heeft SDOK [eiser] mede vanwege de langdurige relatie die partijen hebben gehad, op non-actief willen stellen met behoud van salaris totdat hij de 65-jarige leeftijd zou hebben bereikt. Volgens SDOK is daarbij, o.m. aangegeven dat [eiser], zich – kort gezegd – zou onthouden van werkzaamheden die “concurrerend” zijn met het werk van SDOK. SDOK meent dat [eiser] in de kwestie “Casa Cana” zich niet gehouden heeft aan opdrachten van het bestuur en zelfs tegen de belangen van de SDOK in heeft gehandeld. [eiser] is, tijdens zijn non-actiefstelling in Roemenië geweest en heeft moedwillig de deal die [bestuurslid SDOK], van SDOK, met [bestuurslid RWA] had gemaakt, gefrustreerd. [eiser] heeft, volgens SDOK, welbewust een tegenstander van haar in het bestuur van RWA gehaald, terwijl hij op dat moment de gelegenheid had om bestuursleden van de SDOK in de RWA te laten benoemen. Dat [bestuurslid RWA] gevrijwaard werd van iedere aansprakelijkheid jegens de RWA, verwijt SDOK [eiser] ook. SDOK wijst erop dat uit het directiestatuut, dat [eiser] kent en heeft ondertekend , blijkt dat [eiser] geen nevenactiviteiten mocht hebben, zodat de acties van [eiser] in Roemenië reeds daarom hem tegen te werpen zijn.
3.2. SDOK vermeldt nog dat, nadat [vice-voorzitter RWA] het bestuur van de RWA alweer had verlaten, de heer Den Hollander, een fervent tegenstander van SDOK, oprichter van de Stichting Hulp Vervolgde Christenen (HVC), waarbij [eiser] thans ook werkzaam is, in het bestuur van RWA is benoemd. Nu [eiser] klaarblijkelijk bij HVC emplooi heeft gevonden, zit de kennelijk onredelijkheid van het ontslag volgens SDOK, in ieder geval niet in de gevolgen van het ontslag opstaande voet
3.3. Tenslotte stelt SDOK zich op het standpunt dat [eiser] zijn toezeggingen gedaan in het kader van de mogelijke schikking niet is nagekomen, ofschoon hij daar wel de gelegenheid voor heeft gehad.
3.4. Met betrekking tot de pensioenvoorziening heeft SDOK aangevoerd dat zij heeft toegezegd dat er een pensioenrecht voor [eiser] moet worden aangekocht, doch dat een bedrag nog niet vaststaat. Volgens SDOK heeft Ernst & Young accountants berekend dat een bedrag van € 100.000,- gereserveerd zou moeten worden. Van dat bedrag dient er volgens SDOK uitgegaan worden. Echter SDOK wenst een eventueel door haar te betalen bedrag te verrekenen met haar vordering in reconventie.
de vordering in reconventie
4. SDOK stelt dat het handelen van [eiser] naast “wanprestatie” uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, een onrechtmatige daad oplevert nu [eiser] willens en wetens ten nadele van SDOK heeft gehandeld.
De “wanprestatie” en de onrechtmatige daad zijn daarin gelegen dat [eiser], wetende dat Casa Cana zou worden overgedragen aan SDOK, op 22 juni 2006 deze actie willens en wetens heeft gefrustreerd. Volgens SDOK zou het project Casa Cana inclusief gebouwen juridisch eigendom zijn geworden van SDOK. Nu dat niet is gebeurd, lijdt zij door toedoen van [eiser] een schade van € 400.000,-, zijnde het bedrag dat Casa Cana volgens [bestuurslid RWA], waard is.
Subsidiair vordert zij de bedragen welke door haar in het project Casa Cana zijn geïnvesteerd en welke door toedoen van [eiser] waardeloos zijn geworden, aldus SDOK. SDOK stelt dat zij inde jaren 2000-2003 een totaalbedrag van € 242.012,28 heeft geïnvesteerd.
SDOK vordert voorts de gefixeerde schade als bedoeld in artikel 7:677 lid 4, zijnde
€ 17.663,40.
Tenslotte vordert SDOK het ten onrechte betaalde salaris over de maand juli ad € 2.235,34 netto, alsmede rente over de genoemde bedragen en veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie.
het verweer in reconventie
5. [eiser] heeft de reconventionele vorderingen gemotiveerd weersproken.
Kort gezegd komt het erop neer dat [eiser] betwist dat hij willens en wetens een overeenkomst die SDOK had met [bestuurslid RWA], heeft gefrustreerd. Hij wijst erop dat [bestuurslid RWA] eisen aan zijn uittreden had gesteld, aan welke eisen niet zonder medewerking van RWA en [eiser] tegemoet gekomen had kunnen worden. SDOK had hem van haar reis op de hoogte moeten stellen zo geeft [eiser] aan. Hij betwist dan ook “wanprestatie” c.q. een onrechtmatige daad gepleegd te hebben. Van opzet en/of bewuste roekeloosheid is al helemaal geen sprake volgens [eiser].
[eiser] betwist dat er sprake is van schade aan de zijde van SDOK. In dit verband voert hij aan dat SDOK nimmer eigenaar is geweest van Casa Cana, ook niet van de tot dat project behorende onroerende zaken. Met (meer) zeggenschap was SDOK nog geen eigenaar geworden. De realisering van het project is gefinancierd middels gelden die voor dat doel door afdelingen (zelfstandige rechtspersonen) en kleine stichtingen ter beschikking waren gesteld aan SDOK. [eiser] betwist ook de hoogte van de gestelde waarde van het project Casa Cana.
[eiser] heeft de vordering van € 242.012,28 bestreden met de stelling dat dit geen schadepost voor SDOK is, omdat het een investering in een goed doel is geweest. Die gelden hebben het beoogde doel niet gemist en zo dat wel het geval was, kan zulks [eiser] niet verweten worden.
[eiser] heeft subsidiair tegen de vordering van de gefixeerde schadevergoeding aangevoerd dat deze verjaard is en meer subsidiair dat deze te hoog is, omdat zijn arbeidsovereenkomst voor hem maar een opzegtermijn van een maand kende.
Beoordeling van het geschil
in conventie
6. Partijen zijn het erover eens dat door SDOK aan [eiser] een pensioentoezegging is gedaan. Partijen verschillen over de hoogte van het bedrag. Nu SDOK aangeeft dat haar accountant een bedrag van € 100.000,- heeft becijferd, ligt in ieder geval dat bedrag voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van het verschil zal geen bewijsopdracht worden gegeven, maar de onder 2.1. onder III geformuleerde eis zal (in iets gewijzigde vorm) worden toegewezen. Daarbij zal ook de termijn waarbinnen die berekening gemaakt dient te worden verlengd. Het maximum van de dwangsom zal aanzienlijk lager worden bepaald, nu € 100.000,- reeds wordt toegewezen.
7. Thans is aan de orde de vraag of er sprake was van een dringende reden. In de brief van 27 juni 2006 worden, samengevat, drie “feiten” genoemd waarop dat ontslag is gebaseerd.
Het eerste ‘feit’ zou zijn dat [eiser] opzettelijk en bewust de bestuursopdracht heeft genegeerd om niet meer namens SDOK op te treden. Dat [eiser] in juni 2006 in Roemenië namens SDOK optrad, is in deze procedure niet gebleken. SDOK stelt wel dat [eiser] destijds in het bestuur van RWA is gekomen namens SDOK en in de dossiers zijn ook voldoende schriftelijke bescheiden aangetroffen die daarop wijzen, doch dat betekent niet dat [eiser] in juni 2006 namens SDOK optrad, temeer niet nu SDOK erkend heeft dat zij al in 2003 haar bemoeienis met het project Casa Cana heeft stopgezet. SDOK heeft nog aangevoerd dat [eiser] geen nevenactiviteiten mocht verrichten. Dat moge zo zijn, maar dat verwijt is aan het ontslag op staande voet niet ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft erkend dat hij wist dat er bij SDOK in ieder geval in 2003 de wens leefde dat een tweetal bestuursleden van SDOK zou worden benoemd in het bestuur van RWA. [eiser] had moeten en kunnen begrijpen dat die wens nog steeds leefde bij SDOK. Immers, het geld van de aankoop van het pand is bijeengebracht in Nederland en via SDOK voor de aankoop aangewend. Bovendien staat vast dat SDOK tot 2003 alle lopende kosten van het project betaalde. Kortom SDOK heeft veel geld in het project gestoken en heeft er geen zeggenschap over, al helemaal niet indien [eiser], zoals hijzelf stelt, in privé in het bestuur van RWA zat. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] in juni 2006 heeft geprobeerd twee bestuursleden van SDOK in het bestuur van RWA te laten benoemen. Naar het oordeel van de kantonrechter had hij daartoe toen juist de gelegenheid. Immers [bestuurslid RWA] en zijn vrouw wensten terug te treden. Dat zij wel gevrijwaard wensten te worden, doet daar niet aan af. SDOK had zelf dan de keuze kunnen maken. In ieder geval had [eiser] in mei 2006, toen volgens hem [bestuurslid RWA] contact met hem opnam over een bestuurswisseling, SDOK moeten inlichten. Het gedrag van [eiser] is ten minste “niet loyaal” te noemen. Het tweede “feit”, dat [eiser] bewust en opzettelijk de bestuursopdracht om twee bestuursleden van de SDOK te laten benoemen in het bestuur van RWA heeft genegeerd, wordt [eiser] dan ook terecht verweten.
Het derde “feit” zou zijn dat [eiser] bewust en opzettelijk aan zodanige besluiten c.q. aan die besluitvorming, zijn medewerking verleende waarvan hij wist of kon weten dat ze ernstige schade voor (het werk van) de SDOK zouden veroorzaken.
In hoeverre de bestuurswisseling binnen de RWA schade aanricht aan (het werk van) SDOK is niet geconcretiseerd. Immers, zolang het zittende RWA bestuur Casa Cana behoorlijk bestuurt wordt het project niet geschaad. Dat SDOK liever mede zelf de touwtjes in handen had, doet daar niet aan af.
8. Dat SDOK na 22 juni 2006 geen enkel vertrouwen meer heeft in [eiser] en ook niet meer genegen is zijn salaris te voldoen tot het moment waarop [eiser] 65 jaar zou worden, is volstrekt begrijpelijk, gelet op het achter de rug om van zijn werkgeefster handelen in een kwestie waarbij een project was betrokken dat SDOK altijd na aan het hart heeft gelegen en waar zij zorgen om had, zorgen die [eiser] zelf ook had, gezien het feit dat hij [bestuurslid RWA] onbetrouwbaar acht en tegen hem een procedure aanspant.
9. Echter, de kantonrechter meent dat het handelen van [eiser] onder de gegeven omstandigheden geen dringende reden oplevert. Daarbij neemt zij in aanmerking dat één en ander gebeurde op een moment dat SDOK al enige tijd geleden Casa Cana van haar projectenlijst had afgevoerd en dat zij, terwijl zij toch wist dat [eiser] nog steeds in het bestuur van RWA deelnam, daaromtrent geen expliciete eisen in de vaststellingsovereenkomst heeft neergelegd. Voorts spelen mee de persoonlijke omstandigheden van [eiser], zijn leeftijd, de duur van het dienstverband, het feit dat hij jaren als vrijwilliger voor SDOK heeft gewerkt en het gegeven dat [eiser] er zelf geen financieel voordeel van heeft genoten.
10. Hoewel er dus geen dringende reden voor ontslag was, is de kantonrechter wel van oordeel dat de handelwijze van [eiser], in aanmerking genomen de ernst van het te maken verwijt en alle overige omstandigheden, zodanig is, dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is indien aan [eiser] geen vergoeding wordt toegekend.
Het voorgaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering van [eiser], de gefixeerde schade-vergoeding als bedoeld in artikel 7:680 BW, zijnde € 17.280,-, zal worden toegewezen, nu SDOK de hoogte daarvan niet heeft bestreden.
11. De kantonrechter vindt aanleiding in conventie de proceskosten te compenseren, nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.
in reconventie
12. De vorderingen van SDOK zijn mede gebaseerd op onrechtmatige daad. In verband met het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv. zal de kantonrechter zich ook ten aanzien van die vorderingen bevoegd achten.
13. Ofschoon, gelet op hetgeen in conventie is overwogen, vast staat dat de handelwijze van [eiser] verwijtbaar is, zal de vordering in reconventie worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Het staat vast dat [vice-voorzitter RWA], die SDOK niet goed gezind was, reeds bestuurslid van RWA was op het moment dat SDOK dacht de ‘macht’ over te kunnen nemen binnen RWA. Zo het SDOK dan gelukt was om twee bestuurszetels te verkrijgen in het bestuur van RWA, dan betekent dat nog niet dat zij daarmee juridisch eigendom verkreeg over het project Casa Cana inclusief de gebouwen. Zoals [eiser] terecht aangeeft, zou zij mede zeggenschap krijgen. Ook indien de vereniging zou ophouden te bestaan, dan heeft dat niet (automatisch) het gevolg dat SDOK de eigendom van de roerende en onroerende zaken zou verwerven, gelet op het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Statuten. Het voorgaande leidt ertoe dat vordering ad € 400.000,- wordt afgewezen.
Ook de subsidiaire vordering, bestaande uit de gelden welke in de periode 2000-2003 in het project zijn geïnvesteerd, zal worden afgewezen. SDOK heeft op geen enkele wijze onder-bouwd op grond waarvan die uitgaven als waardeloze investeringen beschouwd dienen te worden. De uitgaven werden gedaan om het project Casa Cana draaiende te houden. Niet is gesteld of gebleken dat het project Casa Cana nu stil ligt en op het gebied van hulpverlening (en evangelisatie) niets meer wordt gedaan. Dat een concurrerende liefdadigheidsvereniging het werk nu voortzet, maakt dat niet anders.
De vordering van de gefixeerde schadevergoeding is verjaard, maar zou ook afgewezen worden, nu in conventie is vastgesteld dat er geen sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt.
14. SDOK zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt SDOK om aan [eiser] te betalen door storting onder een door [eiser] aan te wijzen verzekeraar, een bedrag van € 100.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de voldoening;
veroordeelt SDOK om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.280,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2006 tot aan de voldoening;
veroordeelt SDOK om binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis een adequate berekening door een actuarieel bureau van de door [eiser] aan het einde van de arbeidsovereen-komst opgebouwde pensioenrechten en daartoe nodige storting aan [eiser] af te geven, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-, met een maximum van € 20.000,- voor iedere werkdag of gedeelte daarvan die verstrijkt vanaf de dag dat SDOK in gebreke blijft hieraan te voldoen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt SDOK in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 2.000,- aan salaris gemachtigde.
In conventie en reconventie
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2008, in aanwezigheid van de griffier.