4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat er ten aanzien van de woning sprake is van een huurovereenkomst. Uit de stellingen van het Leger des Heils Dienstverlening maakt de kanton-rechter op dat zij haar vordering in 2.1. onder I grondt op het bepaalde in artikel 7:272 lid 2 BW met als in de opzegging vermelde grond het bepaalde in artikel 7:274 lid 1 sub d BW. Ingevolge dat laatste artikel kan de vordering – kort samengevat – slechts worden toegewezen, indien vast komt te staan dat [gedaagden] niet hebben toegestemd in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, voor zover, in het geval de wettelijke regeling voor de huurprijzen op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is, dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs.
4.4. Gesteld noch gebleken is dat er ten aanzien van de woning sprake is van geliberaliseerde woonruimte als bedoeld in artikel 7:247 BW. Dat de aangeboden huurprijs boven de liberalisatiegrens uitkomt, is niet maatgevend. Ingevolge artikel 7:247 BW is bij de beoordeling van deze vraag immers doorslaggevend de hoogte van de huurprijs bij aanvang van de bewoning en gesteld noch gebleken is wanneer dat was. Ten aanzien van de huurprijs voor de woning staat bovendien enkel vast dat tot 1 juni 2006 een bedrag van € 370,- voor het gebruik van de woning op de toelage van [gedaagden] in mindering werd gebracht. Los van het antwoord op de vraag of de tussen partijen tot 1 juni 2006 overeengekomen huurprijs bestond uit de inspanningen die [gedaagden] als officieren leverden, hetgeen het Leger des Heils Dienstverlening stelt en [gedaagden] gemotiveerd betwisten, staat daarmee niet vast dat deze inspanningen een zodanig op geld waardeerbaar bedrag vertegenwoordigden dat bij aanvang van de bewoning uitkwam boven het krachtens artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgestelde bedrag.
Voor de beoordeling van de vordering is dan ook, gelet op hetgeen in 4.3. is overwogen, essentieel of er sprake is van een aanbod dat niet een wijziging inhoudt van de huurprijs.
De kantonrechter is van oordeel dat het aanbod van het Leger des Heils niet anders kan worden opgevat dan een wijziging van de huurprijs. Daarvan is immers in ieder geval sprake indien vast komt te staan dat de overeengekomen huurprijs € 370,- per maand bedroeg, zoals [gedaagden] stellen. Indien vast komt te staan dat de overeengekomen huurprijs bestond uit de inspanningen die [gedaagden] als officieren leverden, zoals het Leger des Heils Dienstverlening stelt, staat daarmee nog niet vast dat deze inspanningen een op geld waardeerbaar bedrag vertegen-woordigden gelijk aan de aangeboden (maximaal toegestane) huurprijs of aan het verschil tussen de aangeboden huurprijs en het ingehouden bedrag van € 370,- en dat dit ook tussen partijen is overeengekomen. De door het Leger des Heils Dienstverlening achteraf opgestelde puntentelling, wat daarvan ook zij, kan niet tot bewijs daarvan dienen. Voorts heeft het Leger des Heils Dienstverlening ter zake ook geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter aan bewijslevering niet toekomt.
Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat het Leger des Heils Dienstverlening geen beroep kan doen op de beëindiginggrond zoals bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub d BW.
De vordering van het Leger des Heils Dienstverlening dient, ingevolge artikel 7:272 lid 2 BW, slechts beoordeeld te worden op de gronden vermeld in de opzegging. Aan een bespreking van hetgeen het Leger des Heils Dienstverlening subsidiair heeft aangevoerd, hiervoor weergegeven in 2.3., komt de kantonrechter dan ook niet toe. Gelet op het vorenstaande zal de vordering dan ook worden afgewezen.