ECLI:NL:RBDOR:2008:BD6603

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500011-08
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens brandstichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

De Rechtbank Dordrecht heeft op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 december 2007 opzettelijk brand heeft gesticht in een houten gebouw aan de Vogelaarsweg te Dordrecht. De verdachte, geboren in 1958, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij een eigen bedrijf heeft. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege het gebruik van onrechtmatig verkregen camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de politie geen onrechtmatige opsporingshandelingen had verricht en dat de verdachte op de hoogte was van de camera's. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een volledige vrijspraak.

De rechtbank legde de straffen op met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de voorwaardelijke gevangenisstraf en de werkstraf noodzakelijk waren als waarschuwing aan de verdachte om zich in de toekomst van strafbare feiten te onthouden. De benadeelde partij, Skicentrum Drechtsteden, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet van zodanige eenvoudige aard was dat zij zich leende voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij de kosten moest vergoeden die door de verdachte zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/500011-08
Zittingsdatum : 24 juni 2008
Uitspraak : 8 juli 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1958,
[adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
hij op of omstreeks 30 december 2007 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (houten) gebouw gelegen aan de Vogelaarsweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid papier (aan de achterzijde) onder dat gebouw gestopt en/of dat papier met behulp van (een) lucifer(s) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat gebouw geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en/of de in dat gebouw aanwezige inventaris en/of de in dat gebouw aanwezige voorraad goederen (skischoenen en/of ski's en/of snowboards), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vervolging omdat hij in het vooronderzoek gebruik heeft gemaakt van foto’s en/of camerabeelden welke zijn gemaakt in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens, nu op die beelden personen zijn afgebeeld die zich op de openbare weg bevinden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Na eerdere branden heeft aangever [benadeelde partij] het bedrijfspand door een beveiligingsbedrijf laten beveiligen met, onder meer, camera’s.
De aangevers [betrokkene ] (A.1.1) en [benadeelde partij] (A.2.2) hebben de bewakingsbeelden rondom het tijdstip van de brand bekeken en herkenden daarop verdachte als degene die de brand heeft aangestoken. Het personeel van het beveiligingsbedrijf heeft vervolgens geheel vrijwillig twee Cd’s aan de politie overhandigd met daarop beelden kort voor, ten tijde en na de brand (AH.2).
Indien er al sprake zou zijn van een schending van een van de beginselen van goede procesorde, is alleen dan de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de orde indien sprake zou zijn van een ernstige schending van een van de beginselen van goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van de strafzaak.
Daarvan is niet gebleken. Indien immers al sprake zou zijn van schending van verdachtes rechten, dan is dat niet in het kader van de opsporing door opsporingsambtenaren veroorzaakt. Nu deze opsporingshandeling, het verkrijgen van beeldmateriaal, een rechtmatige opsporingshandeling was, treft het openbaar ministerie evenmin een verwijt.
Ook overigens zijn bij het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde; verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt be-handeling bij De Waag;
- een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, subsidiair schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel en meer subsidiair tot oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 39.908,44 ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 30 december 2007 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht aan een (houten) gebouw gelegen aan de Vogelaarsweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid papier (aan de achterzijde) onder dat gebouw gestopt en opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat papier, ten gevolge waarvan dat gebouw gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en de in dat gebouw aanwezige inventaris en de in dat gebouw aanwezige voorraad goederen (skischoenen en/of ski's en/of snowboards), te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 De bewijsoverwegingen
Uitsluiting van bewijs
De raadsman heeft betoogd dat de bekennende verklaring van cliënt bij de politie en de verkregen camerabeelden dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Hiertoe heeft hij aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de politie middels de onrechtmatig (in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens) verkregen camerabeelden heeft gesuggereerd dat hij herkend was als degene die de brand heeft aangestoken. Daarbij heeft de politie de beelden nooit aan verdachte laten zien. Verdachte heeft door deze gang van zaken iets bekend wat hij anders nooit bekend zou hebben.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt in dit verband als volgt.
De camerabeelden
De rechtbank heeft in het voorgaande onder 2.3 overwogen dat de politie met de verkrijging van de camerabeelden geen onrechtmatige opsporingshandeling heeft verricht. Verdachte heeft bij de politie (VH.3) en ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de brandstichting op de hoogte was van de aanwezigheid van de camera’s.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden geen sprake van een schending van beginselen van een behoorlijke procesorde en veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak die dient te leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal.
De bekennende verklaring van verdachte
Vast staat dat verdachte telkens is verteld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Verdachte is bij zijn tweede verklaring (VH.2) geconfronteerd met het gegeven dat hij op de camerabeelden te zien was. Verdachte heeft toen niet direct een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft de volgende dag een bekennende verklaring afgelegd omdat hij besloten had om eerlijk te zijn. (VH.3). Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in dat verdachte onder druk en/of door suggestie van de politie het feit heeft bekend.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundigen
Uit het door drs. M.J. Mol, GZ-psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 5 mei 2008 komt onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
Betrokkene is lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven) met narcistische en theatrale trekken en er kan derhalve gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Van een psychiatrische stoornis in engere zin is geen sprake.
Een persoonlijkheidsstoornis is niet van tijdelijke aard, maar duurzaam aanwezig in allerlei situaties. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde heeft de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene zeker meegespeeld.
Het was vanuit de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene voor betrokkene niet langer te verdragen dat hij zich niet gewaardeerd, niet gehoord en niet erkend voelde in zijn roep om gerechtigheid.
Hij voelde zich geraakt en bedreigd en werd hier steeds meer gespannen en angstig en wellicht ook somber door. De medicatie die de huisarts voorschreef kon deze onlustgevoelens onvoldoende dempen. De spanning en de woede en verongelijktheid liepen steeds hoger op.
Vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur vindt betrokkene het moeilijk om zijn emoties met anderen te delen: dit is voor hem een teken van zwakte: hij vindt dat hij alles zelf moet kunnen oplossen. Ook andere copingstrategieën, zoals het zich richten op zijn bedrijf en zijn gezin, schoten tekort. Op een gegeven moment wordt dan als enige oplossing door hem gezien degene te raken die hem onrecht heeft aangedaan.
Betrokkene is ten tijde van het ten laste gelegde niet meer in staat geweest om op enig moment zijn gedrag te keren of uit de situatie te stappen. Door de remming, die er meestal wel is, los te laten en de zelfcontrole kwijt te raken kon hij pas stoppen toen hij het ten laste gelegde afgerond had.
Betrokkene kan het delict enigszins verminderd toegerekend worden.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in een skicentrum. Verdachte heeft van thuis papier meegenomen en heeft dat onder het houten gebouw gestopt en in de brand gestoken. Verdachte is tot deze daad gekomen omdat hij een langslepend zakelijk conflict had met de eigenaar van het skicentrum en zich door of via hem bedreigd voelde.
Na enkele voorvallen in december 2007, die verdachte aan de eigenaar van het skicen-trum toerekende, heeft verdachte in een opwelling de brand gesticht. Bij deze brand is aanzienlijke materiële schade veroorzaakt.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, het voorlichtingsrapport van Reclassering (Bouman GGZ), Regio Rot-terdam-Dordrecht d.d. 11 april 2008, het psychologisch onderzoek van psycholoog drs. M.J. Mol d.d. 5 mei 2008 en het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2008.
Op grond van genoemde adviezen en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zal worden begeleid door de reclassering en zich zal hou-den aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag.
Bij het bepalen van de sanctiemodaliteit evenals de duur daarvan houdt de rechtbank re-kening met de hiervoor onder 6.2 vastgestelde enigszins verminderde toerekeningsvat-baarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het eigen bedrijf van verdachte. De rechtbank heeft er oog voor dat bij een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf het voortbestaan van verdachtes bedrijf ernstig in gevaar zal komen.
Mede om deze redenen zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact zoals vermeld in het dictum.
Deze voorwaardelijke straf dient ook als waarschuwing aan verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf van maximale duur passend en geboden is.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de benadeelde partij Skicentrum Drechtsteden [benadeelde partij], Dordrecht niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in zijn vordering, omdat deze niet van zodanige eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij zal dientengevolge worden veroordeeld in de kosten, welke door de verdachte zijn gemaakt, één en ander met bepaling als in het dictum te melden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de-ze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉN (1) JAAR;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
een TAAKSTRAF voor de duur van 240 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taak-straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
verklaart de benadeelde partij Skicentrum Drechtsteden gemachtigde [benadeelde partij], Dordrecht, niet-ontvankelijk in zijn vordering, met bepaling dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, met veroordeling tevens van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.J. Duinhof, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. J.S. van Duurling, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2008.
Mr. Van Duurling is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.