ECLI:NL:RBDOR:2008:BD5316

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/992006-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot arbeidsovereenkomst en hypothecaire lening

Op 24 juni 2008 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte had samen met een ander een arbeidsovereenkomst opgesteld waarin onterecht werd vermeld dat een persoon fulltime in zijn bedrijf werkzaam was. Deze valse informatie werd gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie eiste een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de valsheid in geschrift, maar de rechtbank achtte het bewijs overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen in zakelijke documenten en dat er een reëel risico op recidive bestond. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De opgelegde straffen zijn gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/992006-07
Zittingsdatum : 10 juni 2008
Uitspraak : 24 juni 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de gewijzigde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in1963,
wonende te [adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 mei 2003 tot en met 26 augustus 2003, in
elk geval in of omstreeks de periode van mei 2003 tot en met oktober 2003, te Asperen (gemeente Lingewaal), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
een werkgeversverklaring van [bedrijfsnaam] (bijlage D/18)
en/of
een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam] (bijlage D/19),zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft
doen en/of laten opmaken door (een) ander(en),immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die werkgeversverklaring van [bedrijfsnaam] vermeld en/of opgenomen
en/of doen vermelden en/of doen opnemen:
- dat verdachte [medeverdachte] sind 2 juli 2003 in vaste dienst is bij [bedrijfsnaam] als bedrijfsleider en/of
- dat [medeverdachte] een brutojaarsalaris van 39.000 euro en/of een vakantietoeslag van 3.120 euro ontvangt (D-18);
en/of
in die arbeidsovereenkomst van [bedrijfsnaam] vermeld en/of opgenomen en/of doen vermelden en/of doen opnemen:
- dat [bedrijfsnaam] en [medeverdachte] overeenkomen dat [medeverdachte] met
ingang van 2 juni 2003 in loondienst treedt van [bedrijfsnaam] met als functie bedrijfsleider en/of
- dat het salaris van de heer [medeverdachte] 3000,- euro bruto per 4 weken zal bedragen en/of dat het vakantiegeld 8% zal bedragen en/of dat de arbeidstijd 40 uur per week bedraagt (D-019),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3 .Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 26 mei 2003 te Asperen (gemeente Lingewaal), tezamen en in vereniging met een ander een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam] (bijlage D/19), zijnde een geschriftdat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt immers hebben verdachte en zijn mededader valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
bij [bedrijfsnaam] als bedrijfsleider en/of
- dat [medeverdachte] een brutojaarsalaris van 39.000 euro en/of een vakantietoeslag van 3.120 euro ontvangt (D-18);
in die arbeidsovereenkomst van [bedrijfsnaam] opgenomen
- dat [bedrijfsnaam] en [medeverdachte] overeenkomen dat [medeverdachte] met ingang van 2 juni 2003 in loondienst treedt van [bedrijfsnaam] met als functie bedrijfsleider en
- dat het salaris van de heer [medeverdachte] 3000,- euro bruto per 4 weken zal bedragen en dat het vakantiegeld 8% zal bedragen en dat de arbeidstijd 40 uur per week bedraagt (D-019),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Partiële vrijspraak
De verdachte dient van het opmaken van een valse werkgeversverklaring te worden vrij-gesproken, omdat zijn ontkenning daarvan steun vindt in het strafdossier, waaruit naar vo-ren komt dat de werkgeversverklaring door van Zomeren (al dan niet samen met een ander) is opgemaakt.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijs-middelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardi-gingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlij-ke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door met een ander een arbeidsovereenkomst op te maken waarin is opgenomen dat deze persoon fulltime in het bedrijf van verdachte werkzaam was terwijl dit in strijd was met de waarheid, en verdachte dat ook had behoren te weten. Dit schriftelijke stuk is vervolgens gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen ter waarde van ruim een half miljoen euro.
Verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer, met name overheid en bedrijfsleven moet kunnen worden gesteld in het waarheidsgehalte van zakelijke papieren en opgegeven zakelijke informatie.
De rechtbank heeft voorts van belang geacht dat verdachte de verantwoordelijkheid voor het gebeuren volledig neerlegt bij een ander, geen enkele moeite heeft gedaan om vast te stellen of en hoe hetgeen op papier kwam te staan in de praktijk ook werd uitgevoerd en voldeed aan de verdere regels die een werkgever moet naleven bij personeel in loondienst en ook niet laat zien dat en hoe hij dit in de toekomst anders zou doen. Hierdoor acht de rechtbank het risico op recidive reëel. De rechtbank is daarom van oordeel dat naast de geëiste onvoorwaardelijke straf een voorwaardelijke straf gewenst is.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank overwogen dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, dat hij zelf niet van het feit heeft geprofiteerd en dat hij, hoewel hij ernstig rekening heeft moeten houden met het risico dat de inhoud van het opgemaakte arbeidscontract niet met de werkelijkheid overeenstemde en dat dit contract aldus valselijk zou kunnen gaan worden gebruikt als bewijs van een duurzaam inkomen, tot het plegen van de hier genoemde hypotheekfraude geen initiatief heeft ge-nomen en daarvan tevoren ook geen kennis heeft gehad.
Op grond van het hiervoor overwogene, mede gelet op de omvang van het fraudebedrag en de straffen zoals deze in vergelijkbare fraudezaken plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1. van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een TAAKSTRAF voor de duur van TACHTIG UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEE MAANDEN;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank la-ter anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Hameete, voorzitter,
mr. B.J. Duinhof en mr. S.H. Gaertman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.E. Dijkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2008.