in conventie
7. Nu [eiser] sinds 1 december 2007 geen loon heeft ontvangen, is de spoedeisendheid een gegeven.
8. Het antwoord op de vraag of [eiser] op morele gronden aanspraak heeft op arbeid na 31 december 2007, c.q. dat om die reden H&B de arbeidsovereenkomst en de loondoorbetaling hadden moeten continueren, is pas actueel als geoordeeld wordt dat noch art. 7: 667 lid 4 jo 5 BW noch 7: 668a BW van toepassing is.
9. Aan H&B kan worden toegegeven dat allereerst de vraag beantwoord dient te worden of er in casu sprake is van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in beide voormelde artikelen.
Vooralsnog komt het de kantonrechter niet onaannemelijk voor dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat daarvan sprake is. Daarbij speelt het volgende een rol.
De benaming welke de curator aan de functies heeft gegeven op de door H&B als productie 1 overgelegde lijst is geen bewijs voor de feitelijke inhoud van de functies, hooguit een indicatie daartoe. Op die lijst komt inderdaad de naam van Dikken voor als algemeen directeur, maar welke taken deze in zijn portefeuille had, staat daarmee niet vast. De naam Lemans komt überhaupt niet op die lijst voor. Overigens staat achter geen der op die lijst vermelde werknemers dat hij of zij “sales” deed in de transportpoot, wat daar dan ook onder verstaan moet worden. H&B heeft erkend dat zij met [eiser] en zijn broer klanten hebben bezocht. Het ligt voor de hand dat een dergelijk bezoek bedoeld is om de relatie te behouden. Het is logisch daarvoor de commerciële mensen in te schakelen. Het moge zo zijn dat [eiser] iets minder verdiende bij H&B, doch dat zegt niets over de zwaarte van de functie en toont evenmin aan dat een andere functie wordt vervuld, nu uit de stukken blijkt dat ook voor de overige werknemers de arbeidsvoorwaarden niet geheel ongewijzigd bleven. [eiser] was, zo heeft hij ten tijde van de mondelinge behandeling onweersproken gesteld, grootaandeelhouder en ook in die context is het niet onaannemelijk dat ook tot zijn takenpakket behoorde de werkzaamheden welke hij bij H&B ging verrichten. Teneinde de werkzaamheden te kunnen uitoefenen behield [eiser] ook dezelfde lease auto.
Het verweer op dit punt wordt derhalve gepasseerd.
10. Tussen partijen staat vast dat [eiser] nog tijdens de duur van de opzegtermijn van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [naam X] Transport B.V. in dienst is getreden bij H&B. Een en ander betekent dat die eerste arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door de opzegging door de curator. [eiser] heeft onbestreden gesteld dat de curator akkoord ging met het eerdere vertrek, zodat voorshands wordt geoordeeld dat er sprake is van een beëindiging van het dienstverband tussen [naam X] Transport B.V. en [eiser] met wederzijdse toestemming. Aangezien [eiser] zicht had op ander werk, wordt ervan uitgegaan dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst eerder te beëindigen dan de dag waartegen door de curator was opgezegd, van [eiser] uitging. Daarom wordt voorshands geoordeeld dat er sprake is van opzegging door [eiser], met welke opzegging de curator akkoord ging. In casu is er dan sprake van een rechtsgeldige opzegging door [eiser] en art. 7:667 lid 4 jo 5 BW is niet van toepassing.
11. Art. 7:668a lid 2 BW is wel van toepassing. Voor de reeks als bedoeld in dat artikel telt ook een rechtsgeldig opgezegd contract voor onbepaalde tijd mee. Een en ander leidt ertoe dat dan geoordeeld wordt, gelet op de duur van het dienstverband voor onbepaalde tijd, dat de eerste overeenkomst voor bepaalde tijd reeds converteerde in een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
12. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
Voor de toewijzing van de vordering in kort geding maakt het in feite niet uit of er met toepassing van art.7: 667 lid 4 jo 5 BW sprake is van een arbeidsovereenkomst die met toestemming van het CWI had opgezegd moeten worden, hetgeen niet gebeurd is, waardoor deze weer is verlengd, of dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan als gevolg van de werking van art. 7:668a lid 2 BW. In beide gevallen heeft [eiser] recht op doorbetaling van loon, nu hij zich beschikbaar heeft gesteld en de arbeidsovereenkomst nog niet rechtsgeldig is geëindigd.
13. Het voorgaande leidt ertoe dat de loonvordering van [eiser] wordt toegewezen. De wettelijke verhoging zal slechts worden toegewezen over het loon over de maanden december 2007, januari 2008 en februari 2008 en wordt gematigd tot 10 %.
De wettelijke rente zal vanaf de dag der opeisbaarheid van de loontermijnen worden toegewezen.
De niet bestreden vordering der buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen.