RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500571-07
Zittingsdatum : 7 februari 2008
Uitspraak : 21 februari 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1988,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, locatie De Schie, te Rotterdam.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2007 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op de openbare weg, te weten de Rotterdamse weg en/of de Laan van Walburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere papier(en) en/of een mobiele telefoon en/of een sleutelbos, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan A[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat door verdachte en/of zijn mededader(s)
- (onverhoeds) op die [slachtoffer] is afgerend en/of
- die [slachtoffer] is vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- aan/tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] is getrokken en/of geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of
- een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] is gericht (gehouden), althans een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] is getoond;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2007 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten de Rotterdamse weg en/of
de Laan van Walburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een mobiele telefoon en/of een sleutelbos en/of een portemonnee, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat door verdachte en/of zijn mededaders
- (onverhoeds) op die [slachtoffer] is afgerend en/of
- die [slachtoffer] is vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- aan/tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] is getrokken en/of geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of
- een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] is gericht (gehouden), althans een (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] is getoond.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer], [adres en woonplaats]
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 1250, - , ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade niet betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
Op 25 oktober 2007 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten de Rotterdamse weg en/of de Laan van Walburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of
meerdere papier(en) toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat door verdachte en/of zijn mededader
- onverhoeds op die [slachtoffer] is afgerend en
- die [slachtoffer] is vastgepakt en vastgehouden en
- aan/tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] is getrokken en/of geduwd en/of geslagen en/of gestompt en
- een (vuur)wapen op die [slachtoffer] is gericht
2.
op 25 oktober 2007 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg, te weten de Rotterdamse weg en/of de Laan van Walburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een mobiele telefoon en een sleutelbos toebehorende aan [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld en
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat door verdachte en/of zijn mededader
- onverhoeds op die [slachtoffer] is afgerend en
- die [slachtoffer] is vastgepakt en vastgehouden en
- aan/tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] is getrokken en/of geduwd en/of geslagen en/of gestompt en
- een vuurwapen op die [slachtoffer] is gericht
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Nadere bewijsoverwegingen
Door de raadsvrouw van de verdachte is ten aanzien van feit 1. betoogd dat haar cliënt het door hem uitgeoefende geweld niet heeft toegepast met het oogmerk om het slachtoffer te beroven. De raadsvrouw heeft derhalve vrijspraak bepleit ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer is aangevlogen. Het slachtoffer heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte tijdens de worsteling die hierop volgde constant probeerde papieren of iets anders van hem te pakken. Op het moment dat verdachte de papieren uit de kontzak van het slachtoffer had gepakt, heeft hij de worsteling gestaakt en zijn de twee verdachten met medeneming van de papieren weggerend.
De rechtbank leidt hieruit af dat het geweld is gepleegd met het oogmerk om persoonlijke eigendommen van het slachtoffer weg te nemen.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1. aangevoerd dat haar cliënt niet wist dat de medeverdachte een gaspistool bij zich droeg en dat hij het wapen ook niet heeft gezien toen dit door de medeverdachte op het slachtoffer werd gericht, waardoor haar cliënt zich niet van de bedreiging door middel van dit wapen heeft kunnen distantiëren. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onderdeel bedreiging met geweld deswege eveneens vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat in de aangifte is opgenomen dat de medeverdachte toen hij het gaspistool op het slachtoffer richtte, tegen de verdachte heeft geroepen “pak dat, pak dat”, daarbij wijzend in de richting van de kontzak van het slachtoffer waar de papieren in zaten. Verdachte heeft die papieren hierop gepakt, waarna hij met mededader is weggerend. In dat licht bezien heeft verdachte de toegepaste bedreiging met geweld medegepleegd. De verklaring van verdachte dat hij het wapen niet heeft gezien acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de weergave van de geschetste gebeurtenissen in de aangifte.
Tenslotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 algehele vrijspraak bepleit op grond van het ontbreken van bewijs van de opzet van verdachte op diefstal van de mobiele telefoon en de autosleutels van het slachtoffer. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de mobiele telefoon en de sleutels die nadien op straat zijn gevonden, evengoed tijdens de worsteling uit de kleding van het slachtoffer gevallen kunnen zijn.
De rechtbank acht de opzet van verdachte op de diefstal van de mobiele telefoon en de sleutels echter wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
- het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte tijdens de worsteling constant probeerde iets van hem af te pakken;
- getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij heeft waargenomen dat de zakken van het slachtoffer door de medeverdachte werden doorzocht;
- toen verdachten weg vluchtten en het slachtoffer de politie wilde bellen ontdekte hij dat zijn mobiele telefoon en zijn sleutels niet meer in zijn zakken zaten.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte en diens mededader gepoogd hebben de portemonnee van het slachtoffer te stelen, nu de portemonnee nadat de verdachten waren weggevlucht zich nog steeds in de kontzak van het slachtoffer bevond. De rechtbank zal verdachte deswege vrijspreken van de poging tot diefstal van de portemonnee.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DE EENDAADSE SAMENLOOP VAN:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD OP DE OPENBARE WEG DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
POGING TOT DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD OP DE OPENBARE WEG DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 1. en 2. bewezenverklaarde handelingen sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg. Het slachtoffer stond voor een pinautomaat te wachten tot hij kon pinnen toen verdachte hem plotseling aanvloog. Hierop is er een worsteling tussen het slachtoffer en verdachte ontstaan, waarbij zij beiden op de grond zijn gevallen. Vervolgens kwam de medeverdachte naar de verdachte en het slachtoffer toegesneld. Toen de medeverdachte bij hen stond heeft deze een gaspistool uit zijn jaszak gepakt en op het slachtoffer gericht. Tijdens de worsteling die ondertussen doorging, zijn de zakken van het slachtoffer doorzocht en heeft verdachte uiteindelijk een aantal papieren uit de kontzak van het slachtoffer gepakt. Tenslotte zijn de twee medeverdachten met medeneming van de papieren weggerend.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij het plegen van deze beroving geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Zoals door het slachtoffer in zijn schriftelijke verklaring staat omschreven heeft het misdrijf een enorme impact op hem gehad en heeft hij als gevolg van de worsteling nog lange tijd last gehad van pijn in zijn nek. Berovingen op de openbare weg hebben een groot maatschappelijk effect, in die zin dat gevoelens van onveiligheid en angst worden versterkt, niet alleen bij de directe slachtoffers, maar ook bij eventuele omstanders en in de maatschappij in het algemeen. Bovendien getuigen dergelijke feiten van onvoldoende respect voor andermans eigendommen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het feit dat verdachte nog niet eerder door justitie is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank voor wat de persoon van de verdachte in het bijzonder acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de reclasseringswerker F.G. Mansveld van de Stichting Reclassering Nederland te Rotterdam d.d. 5 februari 2008.
In dit reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat teneinde recidive te voorkomen aan verdachte begeleiding door de reclassering geboden dient te worden. Ter uitvoering van de begeleiding door de reclassering is door de heer Mansveld een plan van aanpak opgesteld.
Nu de rechtbank het van belang acht dat verdachte in de toekomst zal worden ondersteund en begeleid door de reclassering en mede gezien de jonge leeftijd van verdachte, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact. De voorwaardelijke straf dient voor verdachte tevens als een stok achter de deur om zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor zodat deze integraal zal worden toegewezen.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 55, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 21 MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten zeven maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instel¬ling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt het volgen van een Training Cognitieve Vaardigheden (CoVa);
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende[adres en woonplaats], een bedrag van EUR 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats] met eenzelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 1250, - ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer];
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. B.J. Duinhof en mr. E. van Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2008.
(wegens afwezigheid zijn mrs. B.J. Duinhof en E. van Schouten voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen)