vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 70134 / HA ZA 07-2317
Vonnis van 9 januari 2008
1. [eiser1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. A.A. Schobben,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. H. Folkers.
Partijen zullen hierna [eisers] respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
- de comparitie van partijen van 27 november 2007;
- de overgelegde bescheiden.
2. De feiten
2.1. Op 16 april 2004 is aan [eisers] een perceel weiland, kadastraal bekend Gemeente [X], sectie E, nr. 390 (hierna te noemen E 390) geleverd.
2.2. Ten bate van perceel E 390 is een erfdienstbaarheid ingeschreven: het recht van weg ten behoeve van perceel E 390 en ten laste van perceel E 388. Perceel E 388 behoort toe aan [gedaagde].
2.3. [eisers] hebben aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij hun perceel, onder andere voor onderhoud, via hun recht van weg over perceel E 388 wensen te bereiken. [gedaagde] heeft geweigerd medewerking te verlenen.
2.4. Tussen partijen en in een later stadium tussen de raadsman van [eisers] en de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde] heeft overleg plaatsgevonden. Tijdens een bijeenkomst op 28 september 2005 heeft [gedaagde], althans zijn rechtsbijstandverzekeraar, het bestaan van de erfdienstbaarheid bevestigd. Partijen zijn op dat moment overeen¬gekomen dat een nieuwe dam zou worden geplaatst, meer oostelijk ten opzichte van de reeds sinds 1952 bestaande dam op perceel E 388, zodanig dat [gedaagde] zo min mogelijk overlast zou hebben van het uitoefenen van het recht van weg door [eisers]
2.5. [eisers] hebben een vergunningaanvraag ingediend bij het Waterschap Rivierenland (voorheen Hoogheemraadschap) voor het plaatsen van een duiker. Bij de vergunningaanvraag was een tekening gevoegd waarop de nieuw te plaatsen dam was aangegeven.
Op 12 juni 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij geen bezwaren heeft tegen de aangevraagde ontsluiting, mits goed wordt vastgelegd dat de ontsluiting alleen gebruikt zal worden voor het bereiken van perceel E 390.
2.6. Het Waterschap Rivierenland heeft de vergunning verleend en onder meer als voorwaarden gesteld dat de duiker in totaal maximaal 7,00 meter lang is en dat de duikerbuizen in een rechte lijn in het hart van de watergang worden gelegd.
2.7. [eisers] hebben op eigen kosten de duiker aangelegd. Na het gereedkomen van de werkzaamheden heeft [gedaagde] een kettingslot om het nieuwe hek op de nieuwe duiker gelegd en [eisers] de doorgang ontzegd.
3. Het geschil
In conventie
3.1. [eisers] vorderen primair nakoming van de op 28 september 2005 tussen partijen gesloten overeenkomst, ertoe leidende dat [gedaagde] toegang verleent aan Wuijster om te komen en te gaan over perceel E 388 naar perceel E 390, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag. Tevens vorderen [eisers] afgifte van een sleutel die het slot van het hek op de dam kan ontsluiten.
Subsidiair vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat er een recht van erfdienstbaarheid ten laste van perceel E 388 ten bate van perceel E 390 is gevestigd, alsmede toegang tot het perceel E 388, een verbod tot het frustreren van de toegang en afgifte van een sleutel van het hek op de dam, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-.
Zowel primair als subsidiair vorderen [eisers] een bedrag van € 3.500,- aan buitengerechtelijke kosten.
Voor zover geoordeeld wordt dat geen sprake meer is van een erfdienstbaarheid, vorderen [eisers] een verklaring voor recht dan hun een noodweg ex artikel 5:57 BW toekomt.
3.2. [gedaagde] voert in de eerste plaats aan dat de erfdienstbaarheid is verjaard en dat hij eerder gedwaald heeft ten aanzien van zijn rechtspositie. Voor zover er nog wel sprake is van een erfdienstbaarheid, voert [gedaagde] aan dat de nieuwe dam is geplaatst zonder grondig overleg met [gedaagde] te voeren en dat de dam niet op de minst bezwarende wijze voor [gedaagde] is geplaatst.
In reconventie
3.3. [gedaagde] vordert primair een verklaring voor recht dat het recht van erfdienstbaarheid door extinctieve verjaring teniet is gegaan. Tevens vordert [gedaagde] verwijdering van de geplaatste dam op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-.
Subsidiair vordert [gedaagde] herplaatsing van de dam, op aanwijzingen van [gedaagde], op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-.
3.4. [eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1. [gedaagde] heeft niet betwist dat partijen op 28 september 2005 een schikkings¬overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat er een nieuwe dam zou worden geplaatst, zodat [eisers] hun recht van weg konden uitoefenen. [gedaagde] beschikte voor en tijdens het sluiten van deze schikkings¬overeenkomst over rechtskundige bijstand. Tussen [eisers] en [gedaagde] - en later tussen hun respectieve rechtsbijstandverleners - heeft bovendien uitvoerig overleg plaatsgevonden over het recht van weg en over de locatie en het plaatsen van een nieuwe dam. Aangezien de dwaling van [gedaagde] ten aanzien van verjaring van de erfdienstbaarheid voorts niet te wijten is aan een mededeling aan de zijde van [eisers], wordt geoordeeld dat, voor zover er al sprake is van dwaling, deze dwaling voor rekening van [gedaagde] dient te blijven.
Uitgangspunt voor de beoordeling van het geschil is dan ook de schikkings¬overeen¬komst tussen partijen van 28 september 2005.
4.2. Bij de vergunningaanvraag voor het Waterschap Rivierenland zat een tekening, waarop de nieuw te plaatsen dam was aangegeven. [eisers] hebben de dam overeenkomstig deze tekening laten plaatsen. Indien [gedaagde] van mening was dat de dam op een andere plaats dan wel op andere wijze had moeten worden geplaatst, had het op zijn weg gelegen deze mening tijdens de hoorzitting kenbaar te maken. Dit heeft hij nagelaten.
4.3. Voorts heeft [gedaagde] niet betwist dat de duiker volgens de door het Waterschap Rivierenland gestelde voorwaarden met een hoek van 90 ° over het water moest worden aangelegd en dat het niet geoorloofd was de lijn van de perceelsgrens aan te houden, zoals [gedaagde] achteraf graag had gezien. Bovendien zou het verplaatsen van de dam, zoals door [gedaagde] gewenst, een ernstige vermindering van genot van de erfdienstbaarheid voor [eisers] met zich meebrengen, aangezien de door [eisers] te maken bocht vanaf de weg de dam op met de (doorgaans grotere) voertuigen in dat geval aanzienlijk moeilijker zou worden.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de nieuwe dam overeenkomstig de schikkingsovereenkomst, in overleg met [gedaagde] is geplaatst en wel uiterst rechts op het perceel, zodat ervan kan worden uitgegaan dat [gedaagde] hiervan niet meer overlast wordt aangedaan dan redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor een behoorlijke uitoefening van het recht door [eisers]. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de afgifte van de sleutel van het hek worden dan ook toegewezen.
De medegevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 25.000,-. [eisers] hebben voorts aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, die voor vergoeding in aanmerking komen. De buiten¬gerechtelijke kosten worden overeenkomstig rapport Voorwerk II gematigd tot een bedrag van € 904,-. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, aangezien gesteld noch gebleken is dat [eisers] deze kosten reeds hebben voldaan aan hun incassogemachtigde en [gedaagde] dienaangaande in gebreke is.
In reconventie
4.5. Zoals in conventie reeds is geoordeeld dient te worden uitgegaan van de schikkingsovereenkomst tussen partijen van 28 september 2005, zodat de primaire vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.6. Gelet op voorwaarden die het Waterschap Rivierenland heeft gesteld voor de aanleg van een nieuwe duiker, kan de dam niet worden verplaatst op de wijze zoals door [gedaagde] is voorgesteld. Bovendien zou een dergelijke verplaatsing het genot van de erfdienstbaarheid voor [eisers] ernstig verminderen en hun belangen onredelijk aantasten. De vordering wordt dan ook afgewezen en [gedaagde] wordt in de proceskosten veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de op 28 september 2005 tussen partijen gesloten overeenkomst, ertoe leidende dat [gedaagde] toegang verleent aan [eisers] om te komen en te gaan over perceel E 388 naar perceel E 390, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-;
5.2. veroordeelt [gedaagde] tot het afgeven van een sleutel die het slot van het hek op de dam, die toegang geeft tot perceel E 288, kan ontsluiten;
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het bedrag van € 904,- aan buitengerechtelijke kosten;
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [eisers] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op:
aan explootkosten € 84,31
aan vast recht € 251,00
aan salaris procureur € 904,00
totale kosten € 1.239,31 ;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7. wijst de vorderingen af;
5.8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [eisers] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op:
aan salaris procureur € 452,00 ;
in conventie en in reconventie voorts:
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2008.?