RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500064-07
Zittingsdatum : 8 mei 2007
Uitspraak : 22 mei 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
hij op of omstreeks 29 oktober 2006 te Dordrecht, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft/is verdachte, nadat hij die [slachtoffer] amfetamine en/of methamfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of N-elhyl MDA, althans een of meer bedwelmende en/of verdovende stof(fen), had toegediend, ((gedeeltelijk) ontkleed) bovenop die (bij haar onderlichaam ontblote) [slachtoffer] gaan liggen en/of (vervolgens/daarbij) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
art 243 Wetboek van Strafrecht
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de civiele vordering.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer], [adres].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 173,90, ter zake van materiële schade en € 4.000,= ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 29 oktober 2006 te Dordrecht, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers is verdachte, nadat hij die [slachtoffer] een of meer bedwelmende en/of verdovende stof(fen), had toegediend, ((gedeeltelijk) ontkleed) bovenop die (bij haar onderlichaam ontblote) [slachtoffer] gaan liggen en vervolgens zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2.1 De rechtbank acht, hoewel zij er van uit gaat dat in het door verdachte toegediende sekspilletje een bedwelmende en/of verdovende stof heeft gezeten, niet wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer door metamfetamine en/of MDMA (XTC) bewusteloos is geraakt of in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. In de urine van het slachtoffer is enkele uren na het bewezenverklaarde feit weliswaar XTC aangetroffen. De door de politie geraadpleegde “deskundigen” hebben echter aangegeven dat de verschijnselen die het slachtoffer vertoonde niet passen bij XTC omdat men daar over het algemeen actief van wordt.
4.2.2 De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe -kort samengevat- aangevoerd dat verdachte niet wist dat het slachtoffer op het moment van de seksuele handeling in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het slachtoffer heeft na een bedenktijd zeer weloverwogen aangifte gedaan tegen verdachte. Haar verklaringen zijn in grote lijnen volledig, consistent en authentiek te noemen. Verdachte daarentegen heeft in aanvang in strijd met de waarheid verklaard.
De rechtbank hecht mede daarom meer geloof aan de verklaring van het slachtoffer dan aan de op het punt (van het verminderde bewustzijn van het slachtoffer ten tijde van de penetratie) ontkennende verklaringen van verdachte. Weliswaar heeft ook zijn bij het bewezenverklaarde feit aanwezige neef aangegeven dat het slachtoffer voor zover hem bekend bij bewustzijn was. Echter, ook hij heeft vanaf het begin getracht de waarheid te bemantelen, zodat de rechtbank ook aan zijn verklaring voorbij zal gaan.
Het slachtoffer heeft verklaard (pagina 23 e.v) dat zij zich in de woning van verdachte na het drinken van de door verdachte gezette thee -die volgens het slachtoffer een muffe smaak had- loom en slaperig voelde worden en dat verdachte haar op dat moment steeds verder op bed naar achteren duwde. Verdachte heeft vervolgens haar broek deels uitgetrokken waarna hij haar heeft gepenetreerd. Het slachtoffer geeft aan dat zij zich op dat moment anders voelde, net alsof zij zich niet meer bewust was van haar omgeving en net of zij nergens meer weerstand aan kon bieden.
De verklaringen van de waarnemend huisarts in de huisartsenpost van het Albert Schweizer ziekenhuis (pagina 46 e.v.) en een vriendin van het slachtoffer (pagina 58 e.v) ondersteunen de door haar beschreven geestelijke gesteldheid.
De arts die het slachtoffer vlak na het voorval heeft onderzocht nam waar dat zij zeer emotioneel, trillerig en angstig was. Op het moment dat de vriendin van het slachtoffer vlak na het voorval weer zag, nam zij waar dat het slachtoffer erg bleek was en dat het niet goed met haar ging, zulks in tegenstelling tot het moment waarop het slachtoffer en die vriendin afscheid hadden genomen voorafgaand aan het bezoek van verdachtes woning door het slachtoffer.
Verdachte heeft (uiteindelijk) bij de politie en ter zitting toegegeven een “sekspilletje” in de thee bij het slachtoffer te hebben gedaan en daarna seks met haar te hebben gehad.
Op grond van de verklaringen van het slachtoffer, die de rechtbank als uitgangspunt neemt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat verdachte heeft geweten dat het slachtoffer ten tijde van het plegen van de seksuele handeling(en) in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
4.2.3 De raadsman van verdachte heeft voorts een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft “gedwaald ten aanzien van de niet-bedoelde toediening van het sekspilletje. Het blijkt immers een andere substantie te zijn en het was niet de bedoeling van verdachte om seks met het slachtoffer te hebben zonder haar volledige instemming”.
Nu de rechtbank uitgaat van de wetenschap van verdachte omtrent de staat van verminderd bewustzijn van het slachtoffer en hij desondanks gemeenschap met haar heeft gehad, en hem daarmee een wezenlijk verwijt kan worden gemaakt, laat de rechtbank het verweer verder onbesproken.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
MET IEMAND VAN WIE HIJ WEET DAT ZIJ IN STAAT VAN VERMINDERD BEWUSTZIJN VERKEERT HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na een avondje uitgaan in zijn woning bij het slachtoffer, een (gedeelte van een) pilletje in haar thee gedaan. Dat pilletje had verdachte eerder op de avond als “sekspilletje” gekocht, zonder overigens te weten wat precies de inhoud van het pilletje was. Verdachte heeft haar daarvan niet op de hoogte gebracht. Op het moment dat het slachtoffer in een toestand van verminderd bewustzijn is geraakt is verdachte met zijn penis bij haar binnengedrongen.
Verdachte heeft uitsluitend ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoefte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van afgedwongen seksuele contacten veelal ernstig en langdurig kunnen zijn.
Om deze redenen acht de rechtbank een forse (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aangewezen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op diens persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken, het gespreksverslag van Leger des Heils Reclassering d.d. 25 januari 2007 dat over verdachte is uitgebracht en het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2007. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] is ontvankelijk is haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank acht de vordering gedeeltelijk toewijsbaar voor een bedrag van € 1.500,=. (immateriële schade).
Voor het overige acht zij de vordering van niet zodanig eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Ten aanzien van het materiele gedeelte van de vordering is uit de overgelegde specificatie onduidelijk welk gedeelte door Trias wordt vergoed. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 4000,= onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal dan ook voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van EENENTWINTIG MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZEVEN MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van E 1.500,=, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van E 1.500,= ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter
mr. C.J. van der Wilt en mr. T. Kooijmans, rechters
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2007.
Mr. T. Kooijmans is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen