ECLI:NL:RBDOR:2007:BA2837

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11500538-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere diefstallen met dodelijke afloop

De Rechtbank Dordrecht heeft op 12 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige verdachte, die werd beschuldigd van vier diefstallen van tasjes, waarvan de laatste resulteerde in de dood van een 96-jarige vrouw. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot klinische behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis en drugsverslaving. De rechtbank oordeelde dat deze straf de maatschappij het beste beschermt en de kans op herhaling vermindert. De verdachte moet zich gedurende een proeftijd van vijf jaar onder toezicht van de reclassering stellen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 september 2006 heeft de verdachte in Dordrecht een tas weggenomen van een 94-jarige vrouw, op 4 september 2006 een tas van een 80-jarige vrouw, op 29 september 2006 een boodschappentas van een 96-jarige vrouw, waarbij hij geweld gebruikte, en op 28 september 2006 een handtas van een 83-jarige vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid, in aanmerking moesten worden genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat zijn daden ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal en diefstal vergezeld van geweld, en heeft de opgelegde straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500538-06 en 11/500573-06 (ttz. gev)
Zittingsdatum: 30 maart 2007
Uitspraak: 12 april 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te in 1973,
[woonplaats en adres],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Torentijd, te Middelburg.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboren 08-11-1912), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 04 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] (geboren 22-05-1926), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
11/500573-06
3.
hij op of omstreeks 29 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een boodschappentas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] (geboren 25-03-1910), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, onverhoeds en met kracht die boodschappentas, welke middels een touwtje was verbonden aan de pols van die [slachtoffer 3], uit/van de door die [slachtoffer 3] gebruikte rollator heeft getrokken en/of is blijven trekken, waardoor die de [slachtoffer 3] werd meegetrokken en/of meegesleurd, waardoor zij ten val is gekomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel (een heupfractuur) heeft bekomen;
4.
hij op of omstreeks 28 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met inhoud, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4]
(geboren 04-11-1923), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank zal om praktische redenen de feiten op de dagvaarding met parketnummer 11/500573-06 aanduiden als de feiten 3 en 4.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 06 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboren 08-11-1912);
2.
op 04 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2] (geboren 22-05-1926);
11/500573-06
3.
op 29 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een boodschappentas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 3] (geboren 25-03-1910), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds en met kracht die boodschappentas, welke middels een touwtje was verbonden aan de pols van die [slachtoffer 3], uit de door die [slachtoffer 3] gebruikte rollator heeft getrokken en aan die tas is blijven trekken, waardoor die de [slachtoffer 3] werd meegetrokken en meegesleurd, waardoor zij ten val is gekomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
4.
op 28 september 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 4](geboren 04-11-1923).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, het verweer gevoerd dat het overlijden van het slachtoffer niet kan worden toegerekend aan verdachte. Hij heeft hiertoe gesteld dat het causaal verband tussen de val en het overlijden, zoals ten laste gelegd, te ver verwijderd is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte het 96-jarige slachtoffer wilde beroven van haar tas, die in haar rollator lag. Deze tas bleek echter aan de pols van het slachtoffer vast te zitten. Verdachte heeft meerdere malen aan de tas getrokken om deze los te krijgen. Door het trekken van verdachte aan de tas van het slachtoffer is zij ten val gekomen en enkele meters over de grond meegesleurd. Als gevolg van deze val heeft het slachtoffer haar heup gebroken. Het slachtoffer is vervolgens geopereerd aan deze breuk. Na de geslaagde heupoperatie zijn er complicaties in de vorm van hartfalen en een beginnende longontsteking opgetreden. Deze complicaties zijn fataal gebleken voor het tot dan toe vitale 96-jarige lichaam van het slachtoffer en zij is overleden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het gevolg, het overlijden van het slachtoffer, in redelijkheid is toe te rekenen aan de bewijsbaar gestelde gedragingen. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten is de rechtbank is van oordeel dat het overlijden van het hoogbejaarde slachtoffer aan de complicaties van een heupoperatie, een rechtstreeks gevolg is van de geweldadige gedraging van verdachte, waarbij het slachtoffer haar heup heeft gebroken. Uit de forensisch-medische rapportage blijkt dat van een operatie aan een heupfractuur niet kan worden afgezien terwijl het een risicovolle operatie betreft waarbij de kans op overlijden toeneemt naarmate de patiënten ouder zijn. Het overlijden van het slachtoffer kan daarom in redelijkheid worden toegerekend aan de handelwijze van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1,2 en 4 telkens
DIEFSTAL;
Feit 3
DIEFSTAL VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN OF GEMAKKELIJK TE MAKEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundigen
Uit het door psychiater drs. R. Thomassen d.d. 9 maart 2007 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven -:
Ten aanzien van het vaststellen van de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten is het volgende van belang. Verdachte koos er bewust voor een delict te plegen voor het verkrijgen van drugs dan wel voor het krijgen van hulp. Echter ondanks dat hij niet psychotisch is, is het van belang de aanwezigheid van een schizo-affectieve stoornis mee te wegen. De aanwezigheid van de chronische aandoening heeft een belangrijke rol gespeeld in het afglijden naar zijn huidig marginaal sociaal maatschappelijk bestaan en verstoorde oordeels- en kritiekvorming. Hierom is de rapporteur van mening dat indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen deze in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit het door psycholoog drs. J.J. van der Weele d.d. 22 februari 2007 omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer naar voren - zakelijk weergegeven
In geval van verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van waarschijnlijk een schizoaffectieve stoornis van het biopolaire type.
Ondanks het feit dat verdachte waarschijnlijk niet manifest psychotisch was op het moment dat hij de ten laste gelegde feiten pleegde is er wel chronische enig inperkende invloed van zijn ziekte op zijn oordeel- en kritiekvermogen. Met name ten aanzien van zijn impulscontrole, gewetensfunctie en het zicht op eventuele gevolgen van zijn gedrag voor anderen bestaan er structureel beperkingen. (..) De drempel om tot dat soort van gedrag over te gaan is door zijn ziekte significant kleiner geworden. Verdachte is al met al als licht verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft verschillende hoogbejaarde vrouwen, in de leeftijd van 80 tot 96 jaar, op klaarlichte dag beroofd van hun tassen. Verdachte zegt speciaal voor bejaarde dames die hun tas niet vast hielden te hebben gekozen. Hij heeft hierbij geen rekening gehouden met zijn slachtoffers. Ten opzicht van het laatste slachtoffer heeft verdachte wel geweld gebruikt. Deze 96-jarige vrouw had haar tas juist niet voor het oprapen in haar rollator liggen, maar deze met een touwtje bevestigd aan haar pols. Hoewel verdachte weerstand voelde bij het oppakken van de tas heeft hij er vervolgens meerdere malen hard aan getrokken, teneinde de tas mee te kunnen nemen. Door dit getrek aan de tas is het slachtoffer gevallen en enkele meters meegesleurd. Door deze val heeft de vrouw haar heup gebroken en is zij overleden.
Het behoeft geen betoog dat de onderhavige feiten voor de hoogbejaarde slachtoffers maar ook voor de toeschouwers zeer veel impact hebben gehad. Om op zo'n leeftijd nog met dergelijke feiten te worden geconfronteerd is ongehoord. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze zwakke mensen als doelwit heeft gekozen en kan niet anders spreken dan over een zeer laffe daden.
Door het handelen van verdachte is een oude vrouw, die ondanks haar hoge leeftijd door de artsen als vitaal werd omschreven, overleden. De nabestaanden staan voor de moeilijke taak om dit onverwachte verlies een plaats in hun leven te geven. Zoals door een nicht van dit slachtoffer treffend is aangegeven, is door het handelen van verdachte aan haar tante een waardige dood ontnomen.
Ook in de samenleving is met afschuw en ergernis gereageerd op onderhavige feiten. Een diepgewortelde maatschappelijke norm is door verdachte geschonden. Verdachte heeft zich hier weinig gelegen aan laten liggen en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging. De ernst van de feiten rechtvaardigen de oplegging van langdurige vrijheidsstraf.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op voorlichtingsrapportage van Emergis Verslavinsgzorg d.d. 10 januari 2007 en op de hiervoor onder 6.1 genoemde rapporten van de deskundigen. Zoals overwogen is verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de door hem gepleegde delicten. Voorts houdt de rechtbank rekening met het uittreksel van de Justitiële Documentatie omtrent verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten waarbij de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding was.
De rechtbank houdt geen rekening met het feit dat verdachte na het plegen van de feiten 1 en 2, na een periode van inbewaringstelling, in vrijheid is gesteld door de rechtbank.
Hoewel de rechtbank betreurt dat verdachte wederom in de fout is gegaan, is zij van oordeel dat verdachte zich niet kan verschuilen achter de beslissing van de rechtbank maar ten alle tijden zelf verantwoordelijk is voor zijn daden.
Uit de verschillende rapportages komt naar voren dat het recidiverisico afhangt van de mate waarin verdachte zijn behoefte om drugs te gebruiken weet te onderdrukken en van het beloop van zijn ziekte, met daarbij ook de mate van succes van behandeling. Indien verdachte na detentie terugvalt in drugsgebruik is het recidiverisico hoog. Het is primair van belang dat verdachte stopt met het gebruiken van drugs en de kans dat verdachte dit kan met behulp van ambulante behandeling wordt minimaal geacht door de deskundigen. Geadviseerd wordt om verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde te laten opnemen in een zogenaamde dubbele diagnose kliniek. Hier kan zowel gewerkt worden aan de verslavingsproblematiek van verdachte als aan zijn psychiatrische problematiek.
De rechtbank is van oordeel dat een behandeling van verdachte middels opname in een dubbele diagnose kliniek noodzakelijk is. Zonder deze opname is de kans op recidive dermate hoog dat de bescherming van de maatschappij in het geding komt. De rechtbank kan zich om deze reden niet verenigen met de strafeis van de officier van justitie.
Nu de rechtbank gebruik maakt van de mogelijkheid om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen is zij gebonden aan een wettelijk strafmaximum van vier jaren.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen met een onvoorwaardelijk gedeelte voor de maximale duur, met daarnaast een voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarden klinische behandeling met aansluitend reclasseringstoezicht. Dit reclasseringstoezicht dient, gelet op de problematiek van verdachte, langdurig te zijn. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de mogelijkheid geboden in artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht en aan het voorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsstraf een proeftijd verbinden voor de duur van vijf jaren. De rechtbank is van oordeel dat zij middels deze strafmodaliteit, ook in de vrijheidsbeneming en -beperking, evenzeer recht doet aan de ernst van het feit als aan de langdurige bescherming van de maatschappij zoals door de officier van justitie geëist.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER (4) JAREN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten EEN (1) JAAR, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op VIJF JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
Stelt als bijzondere voorwaarden (1) dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Reclassering Nederland te Dordrecht, zich zal houden aan het door de Reclassering opgestelde plan van aanpak en zich overigens zal gedragen naar de aanwijzingen door of namens de reclassering gegeven en (2) dat verdachte zich laat opnemen en behandelen in en door een dubbele diagnosekliniek of een soortgelijke instelling, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, doch ten hoogste voor een termijn van 18 maanden;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden en de naleving te controleren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.P.M. Hopmans, voorzitter,
mr. J.W. van den Hurk en mr. B.J. Duinhof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2007.