Omschrijving van het geschil
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
[eiseres] is op 1 juni 1998 in dienst getreden bij de rechtvoorgangster van Den Hartigh. Zij is werkzaam als accountmanager bedrijven. In die functie heeft zij contact met verzekeraars en adviseert zij klanten telefonisch over verzekeringen, neemt zij schades, aanvragen en poliswijzigingen in behandeling en maakt zij offertes. Sinds haar indiensttreding is zij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor 32 uur. Ofschoon [eiseres] regelmatig overwerkt, heeft zij steeds woensdags vrij gehad.
Op de afdeling waar [eiseres] werkt, is ook werkzaam mevrouw [naam collega]. Zij heeft een contract voor 16 uur. Sinds oktober 2002 werkt [collega] op woensdag en maandag als accountmanager bedrijven. [collega] en [eiseres] kunnen elkaar zo nodig vervangen. Beide hebben een assurantiediploma. De derde dame die (fulltime) op de afdeling werkt is nog doende het volledige assurantiediploma te halen.
In december 2002 heeft [collega] in haar arbeidscontract laten vastleggen dat zij per november 2006, wanneer haar dochter naar school gaat, op woensdag vrij wil.
Inmiddels heeft [collega] een beroep gedaan op genoemde bepaling in haar arbeidsovereenkomst.
Den Hartigh heeft bij besluit van 4 mei 2006 de werktijden van beide dames veranderd. Voor [eiseres] komt dat er op neer dat zij thans op maandag in plaats van op woensdag haar vrije dag heeft.
Den Hartigh heeft het besluit als volgt gemotiveerd:
[Naam collega] heeft kinderen en heeft dit contractueel “3 jaar geleden” laten vast leggen
[Naam collega] kan op woensdag geen opvang realiseren (kinderen zijn woensdagmiddag vrij)
[Eiseres] heeft geen beperkingen op woensdag (behalve werkster 1x in de 2 weken), is te wijzigen)
Bedrijftechnisch kan ik mij niet veroorloven dat er op woensdag 1 persoon aanwezig is dit i.v.m. eventuele vakantie e/o ziekte
Zowel [eiseres] zelf als haar advocaat namens haar hebben geprotesteerd tegen de gang van zaken. De raadsman van Den Hartigh heeft aangegeven het besluit te handhaven.
Indien [eiseres] vanaf 4 oktober 2006 niet op woensdag komt werken wordt dit als werkweigering (met als gevolg ontslag) aangemerkt, zo wordt aan [eiseres] medegedeeld.
Inmiddels werkt [eiseres], onder protest op woensdag.
2. [eiseres] vordert primair als voorlopige maatregel Den Hartigh te verbieden het besluit van 4 mei 2006 uit te voeren, tot dat in rechte onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dat Den Hartigh gerechtigd is het arbeidspatroon van [eiseres] te wijzigen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte ervan dat Den Hartigh nalatig is.
Subsidiair het besluit te schorsen totdat is komen vast te staan of [eiseres] wel of niet of beperkt aan dat besluit is gebonden op straffe van en dwangsom van € 1.000,- per dag.
Meer subsidiair het besluit gedeeltelijk te schorsen in die zin door [eiseres] de ene week haar vrije dag op woensdag en de andere week op donderdag te laten genieten, wederom op straffe van een dwangsom.
Uiterst subsidiair wordt de kantonrechter verzocht een passende voorziening te treffen.
Voorts wordt terzake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.450,- gevorderd.
Ter onderbouwing van haar vordering met betrekking tot de vrije woensdag heeft [eiseres] aangevoerd, dat zij bij aanvang dienstverband bewust mondeling is overeengekomen woensdag vrij te hebben, teneinde die dag “bij te kunnen tanken”, dit in verband met haar gezondheid. Voorts gebruikt zij die dag voor de verzorging van haar vader en komt haar huishoudelijk hulp die dag.
3. Den Hartigh heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
Zij heeft aangevoerd dat ingevolge de Wet Financiële Dienster sedert 1 januari 2006 tijdens openingstijden tenminste één werknemer aanwezig dient te zijn die over een assurantiediploma beschikt. Volgens Den Hartigh beschikken naast de dames [collega] en [eiseres] de heren Den Hartigh sr. en jr. over de over de vereiste papieren, doch deze werken veelal in de buitendienst en zijn niet altijd op woensdag beschikbaar. Den Hartigh betwist dat er over de arbeidstijden van [eiseres] in het verleden afspraken zijn gemaakt. Zij wijst erop dat [collega] een en ander contractueel heeft laten vastleggen, zodat Den Hartigh daaraan gebonden is. Er bestaan voor Den Hartigh aldus zwaarwegende redenen om het arbeidspatroon eenzijdig te wijzigen, zo stelt zij. Bovendien betwist Den Hartigh dat door partijen afspraken zijn gemaakt over een vrije woensdag.