ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ3425

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500275-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting in synagoge en belediging van Joden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 30 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting in een synagoge te Sliedrecht en van het beledigen van Joden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de poging tot brandstichting, waarbij de verdachte en zijn mededaders molotovcocktails hadden vervaardigd en zich naar de synagoge hadden begeven, niet was voltooid, maar dat er wel sprake was van gemeen gevaar voor de synagoge. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en het knullige karakter van de actie, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Daarnaast sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldiging van belediging van Joden, omdat niet was aangetoond dat de verdachte opzet had om deze groep te beledigen door het inkerven van een hakenkruis in een bankje. De rechtbank oordeelde dat het feit dat het hakenkruis als beledigend wordt beschouwd, niet voldoende was om opzet aan te nemen zonder andere bewijsmiddelen die het opzet van de verdachte onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden, niet volledig toerekeningsvatbaar was en dat de kans op recidive aanwezig was, wat leidde tot de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummers: 11/500275-06 en 11/700984-06
Zittingsdatum : 17 november 2006
Uitspraak : 30 november 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 april 2006 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te
stichten in/aan een synagoge, althans een gebouw, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor die synagoge, althans dat gebouw, en/of (een deel van) de inboedel
van die synagoge, althans dat gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans
alleen
- drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotovcocktail(s)",
bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap
textiel, althans stof, dienende als lont, heeft/hebben vervaardigd en/of
(vervolgens)
- zich met drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotov-
cocktail(s)", bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien
van een lap textiel, althans stof, dienende als lont, en/of een of meerdere
aansteker(s) en/of een of meerdere bivakmuts(en) lopend naar die synagoge,
althans dat gebouw heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) zich daarmee in
de (directe) nabijheid van die synagoge, althans dat gebouw, heeft/hebben
bevonden en/of (vervolgens)
- met een mes, althans een scherp voorwerp, tegen een ruit van die synagoge,
althans dat gebouw, heeft/hebben getikt en/of geslagen (teneinde door de
aldus te veroorzaken opening (een of meerdere) zogenaamde "molotov-
cocktail(s)", bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien
van een lap textiel, althans stof, dienende als lont), te gooien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2006 te Sliedrecht een of meer wapens van
categorie I, onder 1°, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 11/700984-06
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 november 2005 tot en met 12 december 2005 te Dedemsvaart, gemeente
Hardenberg en/of in de gemeente Zwolle, (telkens) opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt aan:
- [persoon 1] en/of
- [persoon 2] en/of
- een of meer anderen
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 21 december
2005, althans in het jaar 2005, te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich in het
openbaar, te weten op een speeltoestel, te weten een zitbank, bij geschrift of
afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te
weten Joden en/of buitenlanders, wegens hun ras, door opzettelijk beledigend
(met een lepel) een zogenaamd hakenkruis op/in dat speeltoestel, te krassen,
althans aan te brengen;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 21 december
2005, althans in het jaar 2005, te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en
wederrechtelijk een speeltoestel, te weten een zitbank, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Basisschool "de Ark", in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door op/in dat
speeltoestel die zitbank een hakenkruis te krassen, althans aan te brengen.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaardingen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde (steeds in de primaire variant) bewezen achtend- gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk proeftijd 3 jaren met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact gevorderd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen onder parketnummer 11/500275-06 onder 1. primair en onder parketnummer 11/700984-06 onder 1. is tenlastegelegd. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting aan de hand van de aanwezige wettige bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder parketnummer 11/700984-06 onder 2. primair is tenlastegelegd, nu niet is gebleken dat verdachte met het inkerven van een hakenkruis in een bankje op een schoolplein de opzet heeft gehad om daarmee een groep mensen wegens hun ras opzettelijk te beledigen. Daartoe acht de rechtbank onvoldoende dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijk symbool als onderdeel van het nationaalsocialistisch gedachtegoed beledigend is voor Joden. Immers, daarmee is, bij afwezigheid van andere bewijsmiddelen die het opzet van verdachte onderbouwen, nog niet gezegd dat verdachte de belediging van Joden in de gegeven omstandigheden ook daadwerkelijk heeft gewild.
Verdachte zal van het onder parketnummer 11/700984-06 onder 2. primair worden vrijgesproken
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
parketnummer 11/500275-06
1.
op 18 april 2006 te Hardinxveld-Giessendam en Sliedrecht
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met anderen, opzettelijk brand te stichten in een synagoge, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die synagoge en (een deel van) de inboedel van die synagoge,
te duchten was, met dat opzet met zijn mededaders,
- drie zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende als lont, heeft vervaardigd en vervolgens
- zich met drie zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende als lont, en aanstekers en bivakmutsen lopend naar die synagoge heeft begeven en vervolgens zich daarmee in
de directe nabijheid van die synagoge heeft bevonden en vervolgens
- met een mes tegen een ruit van die synagoge heeft getikt (teneinde door de
aldus te veroorzaken opening zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende als lont, te gooien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 april 2006 te Sliedrecht een wapen van categorie I, onder 1°, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 11/700984-06
1.
op verschillende tijdstippen in de periode van 1 november 2005 tot en met 12 december 2005 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg en in de gemeente Zwolle, (telkens) opzettelijk heeft verstrekt aan:
- [persoon 1] en
- [persoon 2] en
- een of meer anderen
en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst;
2. (subsidiair)
in de periode van 1 november 2005 tot en met 21 december 2005, te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en
wederrechtelijk een speeltoestel, te weten een zitbank, toebehorende aan Basisschool "de Ark", heeft beschadigd door op/in die zitbank een hakenkruis te krassen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de onder parketnummer 11/500275-06 onder 1. primair tenlastegelegde - kort en zakelijk samengevat - poging tot brandstichting. De door verdachte en/of zijn mededaders gepleegde en tenlastegelegde handelingen zouden naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht geweest zijn op brandstichting.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en aan de hand van de wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte en zijn twee mededaders zich op 18 april 2006 naar de synagoge hebben begeven met het plan die synagoge in brand te steken, met behulp van drie zogenaamde molotovcocktails. Bij de synagoge aangekomen hebben verdachte en een mededader bivakmutsen opgedaan en zijn zij met de molotovcocktails en een aansteker naar het gebouw van de synagoge gegaan. De andere medeverdachte zou even later volgen om de brandstichting te filmen. Vervolgens heeft één van de medeverdachten geprobeerd met zijn mes een ruitje van de synagoge in te tikken, met als doel de brandende molotovcocktails daar naar binnen te gooien. Toen de medeverdachte iemand op het raam van een nabijgelegen woning hoorde tikken, heeft hij direct zijn mededaders gewaarschuwd, waarop deze hun handelingen vooralsnog hebben gestaakt. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens op een bankje vlakbij de synagoge gaan zitten, om te wachten of er daadwerkelijk alarm was geslagen. Indien dit niet zou zijn gebeurd, zouden zij teruggaan om de synagoge alsnog in brand te steken. Daarna zijn zij door de gearriveerde politie aangehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden sprake van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden gezien als te zijn gericht op de voltooiing van de brandstichting. Daaraan doet niet af dat bij de onderbreking van de handelingen nog niet enig vuur was ontstaan. Deze eis werd in oudere jurisprudentie van de Hoge Raad wel gesteld, maar geldt naar het oordeel van de rechtbank in de moderne rechtspraak met betrekking tot dit delict niet meer onverkort.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 11/500275-06
1. MEDEPLEGEN VAN POGING TOT OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS.
2. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
parketnummer 11/700984-06
1. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD.
2. subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT BESCHADIGEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, opgemaakte rapport
d.d. 3 november 2006 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Er was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zowel sprake van een gebrekkige ontwikkeling als van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin dat er sprake was van misbruik van middelen en differentiaal diagnostisch van ADHD. Tevens is er sprake van persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, antisociale en ontwijkende kenmerken.
Bij de inschatting van de mate van toerekeningsvatbaarheid is het volgende in overweging genomen: enerzijds hebben impulsiviteit, de prikkelzucht, de beperkte controlemechanismen en de geïnternaliseerde vijandigheid alle een rol gespeeld bij de totstandkoming van het delict. Door het gebrek aan geweten en aan empathie waren er onvoldoende interne remmingen op het gedrag van betrokkene. Daar tegenover staat dat het misbruik van middelen niet meegewogen wordt bij de mate van toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast moet betrokkene, zelfs op dat moment, goed doordrongen zijn geweest van de wederrechtelijkheid van zijn handelen hetgeen hij echter naast zich neer heeft gelegd. Eén en ander tegen elkaar afwegende is het advies om betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaarheid te beschouwen.
Daarnaast is er een rapport uitgebracht door drs. A. van Dijk, GZ-psycholoog.
6.2 Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van het rapport van de deskundige Van Toorn op grond van de onderbouwing ervan en de indrukken die de rechtbank ter terechtzitting zelf heeft opgedaan met betrekking tot de persoon en persoonlijkheid van verdachte. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige Van Toorn, voldoende vast is komen te staan dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders gepoogd om met molotovcocktails een synagoge te Sliedrecht in de brand te steken. De rol van verdachte hierin was dat hij tegenover een medeverdachte, nadat deze hem had verteld dat hij een synagoge in de brand wilde steken, het daadwerkelijke plan heeft geopperd om de brand met behulp van molotovcocktails te stichten, hij de medeverdachte uitleg heeft gegeven over het maken van de molotovcocktails en hij zich met de medeverdachte voorzien van een bivakmuts en de molotovcocktails in de tuin van de synagoge heeft begeven.
Bij het misdrijf dat verdachte en zijn twee mededaders hebben gepleegd is doelbewust getracht een kwetsbare groep medeburgers - te weten de Joodse gemeenschap - angst in te boezemen en te krenken. Het beoogde object van de brandstichting was een gebedshuis, een plek waar gelovigen mogen worden geacht in vrijheid en veiligheid hun godsdienst te belijden. Het handelen van verdachte en zijn mededaders druist daarmee ernstig in tegen de grondwettelijke beginselen van vrijheid van godsdienst en non-discriminatie die in Nederland hoog in het vaandel staan. Dergelijke gedragingen - die niet alleen in Sliedrecht en omgeving, maar ook in de hele Nederlandse samenleving grote onrust teweeg brengen - worden dan ook ten strengste afgekeurd en dienen naar het oordeel van de rechtbank met kracht te worden bestreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen verstrekken en vervoeren van amfetamine. Amfetamine is een zeer verslavende en een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De handel in deze stof gaat - naar algemeen bekend is - gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers te plegen strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook tegen drugshandel op een dergelijke relatief kleine schaal dient streng en consequent te worden opgetreden.
Voorts heeft verdachte een vlindermes voorhanden gehad en heeft hij een zitbank van een basisschool beschadigd door daarin een hakenkruis te krassen.
Wapenbezit verhoogt in hoge mate de heersende gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en wordt daardoor ten zeerste afgekeurd. Zij maakt dat mensen niet meer veilig over straat durven. Vernieling is een ergerlijk feit dat verloedering teweegbrengt en weerstand oproept in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, de ernst en de hoeveelheid strafbare feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de duur van de vrijheidsstraf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit de rapporten van de beide psychologen en de Stichting Reclassering Nederland te Rotterdam en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Daarnaast houdt zij rekening met de vastgestelde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 21 maanden zonder meer passend. Dat deze straf lager uitvalt dan de eis van de officier van justitie is gelegen in het feit dat de rechtbank in aanzienlijke mate meeweegt dat de tamelijk knullige wijze waarop de poging tot brandstichting is uitgevoerd en de kinderlijke indruk die de rechtbank, mede op basis van de rapporten, heeft gekregen van de verdachten, ervan blijkt geeft dat het hier gaat om een daad die is gepleegd door jonge adolescenten in een ernstige identiteitscrisis, die hen bovendien niet geheel kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft met de psycholoog en de reclassering de indruk gekregen dat de kans op recidive zonder meer aanwezig is. Omdat zij het van groot belang acht dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor de bij hem heersende problematiek, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering.
Eén en ander zal mede nadrukkelijk gaan inhouden dat verdachte behandelingen/trainingen dient te ondergaan/volgen voor wat betreft zijn problematiek. De rechtbank zal de proeftijd bij het voorwaardelijk op te leggen strafdeel stellen op DRIE jaren om verdachte er van te weerhouden na zijn invrijheidstelling opnieuw soortgelijke feiten te plegen en om een succesvolle behandeling mogelijk te maken. De gebruikelijke proeftijd van twee jaren strekt naar het oordeel van de rechtbank daarbij tot onvoldoende waarborg.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 13, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie;
de artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 11/700984-06 onder 2. primair is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉNENTWINTIG (21) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES (6) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op DRIE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht, Westzeedijk 399 te 3024 EK Rotterdam, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, en ook als dat inhoudt het ondergaan/volgen van (ambulante) behandelingen/trainingen gericht op de bij verdachte heersende problematiek; één en ander zoals geadviseerd door de psycholoog in haar rapport van 3 november 2006 en de reclassering in haar rapport van 8 augustus 2006; voor wat betreft de duur van de behandelingen/trainingen, geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarde maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld;
verstrekt aan voornoemde stichting de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.W. Bezemer, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. dr. C.J. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2006.