ECLI:NL:RBDOR:2006:AZ1650

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50835 / HA ZA 03-2624
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling erfgrens na verjaring en kwalificatie koopovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Dordrecht, stond de bepaling van de erfgrens tussen twee percelen centraal. De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 22 september 2004, beslist dat de overeenkomst tussen de partijen van 30 oktober 2002 niet als een vaststellingsovereenkomst, maar als een koopovereenkomst moest worden gekwalificeerd. Dit betekende dat de koper, [gedaagde], zich kon beroepen op dwaling, omdat de grond die hij had gekocht, reeds door verjaring eigendom van hem was geworden. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [eiser] in conventie moest worden afgewezen, omdat hij niet in het tegenbewijs was geslaagd dat de grond onder de voormalige schuur niet deel uitmaakte van de overeenkomst.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 oktober 2006 de erfgrens bepaald op basis van artikel 5:47 BW. De rechtbank oordeelde dat de grens kan worden getrokken vanaf de oostelijke punt van de verlaagde inrit, evenwijdig aan de wagenschuur, en eindigend ter hoogte van de achterzijde van de voormalige schuur. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn toegewezen aan [gedaagde], die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De rechtbank heeft de vordering in reconventie van [gedaagde] toegewezen en de kosten van het geding aan [eiser] opgelegd, inclusief de kosten van de procureur en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 50835 / HA ZA 03-2624
Vonnis van 25 oktober 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. P.C. van Houten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. M.E. Visser.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2006 en de daarin vermelde stukken,
- de akte, met productie, van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en reconventie
2.1. Bij tussenvonnis van 22 september 2004 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 30 oktober 2002 niet moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst, maar als koopovereenkomst en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dergelijke omstandigheden zijn niet door [eiser] aangevoerd.
2.2. Voorts heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 22 september 2004 [gedaagde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond. Bij het daaropvolgend tussenvonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank bewezen geoordeeld dat [gedaagde] door verjaring eigenaar van de grond is geworden die is gelegen onder de schuur die naast de wagenschuur stond en de daarvoor gelegen oprit. Voorts heeft de rechtbank bij dat vonnis partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de overeenkomst van 30 oktober 2002 betrekking heeft op de door verjaring verkregen grond.
2.3. Bij tussenvonnis van 24 mei 2006 heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat de grond onder de voormalige schuur met oprit deel uit maakt van de bij de overeenkomst van 30 oktober 2002 door [gedaagde] van [eiser] gekochte grond en is [eiser] toegelaten tot tegenbewijs daarvan. [eiser] heeft hierop volstaan met de overlegging van een bouwtekening van [gedaagde] waarin de gesloopte schuur over de nieuwe uitbouw van [gedaagde] is geprojecteerd en het gebied dat onderwerp van de overeenkomst vormde is gearceerd. Ook als in aanmerking wordt genomen dat, zoals [eiser] stelt, de oprit smaller was dan de gesloopte schuur blijkt uit de tekening dat (een deel van) de grond onder de voormalige schuur met oprit deel uit maakt van de bij vorenbedoelde overeenkomst door [gedaagde] van [eiser] gekochte grond. Derhalve is [eiser] niet in het vorenbedoelde tegenbewijs geslaagd en kan de door [gedaagde] bestreden juistheid van de tekening in het midden blijven.
2.4. Op grond van het vorenstaande staat thans tussen partijen vast dat [gedaagde] bij de overeenkomst van 30 oktober 2002 grond heeft gekocht die reeds door verjaring zijn eigendom was geworden. Dit betekent dat het door [gedaagde] gedane beroep op dwaling, op grond van hetgeen in het vonnis van 24 mei 2006 onder 2.5 is overwogen, slaagt en dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
2.5. Bij het tussenvonnis van 22 september 2004 is de in reconventie primair gevorderde verklaring voor recht, waarbij de erfgrens langs de wagenschuur en in het verlengde daarvan naar [straatnaam] loopt, reeds afgewezen. Thans resteert derhalve nog de beslissing op de subsidiaire vordering in reconventie dat de rechtbank op de voet van artikel 5:47 BW de grens bepaalt. Nadat partijen in de gelegenheid waren gesteld zich uit te laten over de loop van de grens langs de door de verjaring verkregen grond heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 24 mei 2006 geoordeeld dat het haar voorkomt dat de grens kan worden getrokken vanaf de oostelijke punt van de verlaagde inrit die is te zien op de foto van de nieuwe situatie (productie 9C bij conclusie na enquête) evenwijdig aan de wagenschuur van [straatnaam] 3 (hierna te noemen: perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel A]) eindigend ter hoogte van de achterzijde van de voormalige schuur op het perceel [straatnaam] 5 (hierna te noemen: perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel B]).
2.6. Partijen zijn bij laatstgenoemd vonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het punt waarop thans de achterzijde van die schuur moet worden gesitueerd. [eiser] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft bij die gelegenheid aangevoerd dat de voormalige schuur is ingetekend in de kadastrale tekening (de rechtbank leest: het uittreksel van de kadastrale kaart) die als productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie is overgelegd en voorgesteld een medewerker van het kadaster aan de hand van deze tekening voormeld punt te laten vast te stellen. Uit dit voorstel volgt dat geen onzekerheid bestaat over het punt waarop de achterzijde van de voormalige schuur is gesitueerd, zodat deze niet nader door de rechtbank behoeft te worden bepaald.
2.7. Op grond van het vorenstaande zal de grens langs de grond die [gedaagde] door verjaring heeft verkregen als na te melden worden bepaald en zal de subsidiaire vordering in reconventie aldus worden toegewezen.
2.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de getuigenkosten daaronder begrepen.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst de vordering af;
in reconventie
bepaalt de erfgrens tussen het perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel A] en het perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel B] langs de door [gedaagde] als eigenaar van laatstgenoemd perceel door verjaring verkregen grond van eerstgenoemd perceel als volgt:
de grens loopt vanaf de oostelijke punt van de verlaagde inrit die is te zien op de foto van de nieuwe situatie, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, evenwijdig aan de wagenschuur van eerstgenoemd perceel eindigend ter hoogte van de achterzijde van de voormalige schuur op laatstgenoemd perceel, die is ingetekend op het uittreksel van de kadastrale kaart waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht;
in conventie en reconventie
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 3.390,- aan salaris van de procureur en € 250,- aan verschotten, waarvan € 205,- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Baal en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.