ECLI:NL:RBDOR:2006:AY6889

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500276-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting in synagoge te Sliedrecht door een minderjarige

Op 24 augustus 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een twintigjarige man, die beschuldigd werd van poging tot brandstichting in een synagoge te Sliedrecht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De straf was lager dan de door de officier van justitie gevorderde 24 maanden, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte een meeloper was die sterk afhankelijk was van de goedkeuring van anderen. De verdachte had op 18 april 2006 samen met mededaders geprobeerd brand te stichten door molotovcocktails te vervaardigen en deze naar de synagoge te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in de nabijheid van de synagoge bevond en met een mes tegen een ruit tikte, met de bedoeling de molotovcocktails naar binnen te gooien. De rechtbank achtte de poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen, ondanks het feit dat er nog geen vuur was ontstaan. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een identiteitszwakke meeloper was en dat hij niet eerder voor een soortgelijk misdrijf was veroordeeld. De rechtbank legde een voorwaardelijke straf op met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De mededaders van de verdachte worden op een later tijdstip berecht na nieuw onderzoek naar hun geestvermogens.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500276-06, 11/055126-04 (Tul)
Zittingsdatum : 10 augustus 2006
Uitspraak : 24 augustus 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te Gorinchem in 1986,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Torentijd , te Middelburg.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 18 april 2006 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te
stichten in/aan een synagoge, althans een gebouw, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor die synagoge, althans dat gebouw, en/of (een deel van) de inboedel
van die synagoge, althans dat gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans
alleen
- drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotovcocktail(s)",
bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap
textiel, althans stof, dienende als lont, heeft/hebben vervaardigd en/of
(vervolgens)
- zich met drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotov-
cocktail(s)", bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien
van een lap textiel, althans stof, dienende als lont, en/of een of meerdere
aansteker(s) en/of een of meerdere bivakmuts(en) lopend naar die synagoge,
althans dat gebouw heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) zich daarmee in
de (directe) nabijheid van die synagoge, althans dat gebouw, heeft/hebben
bevonden en/of (vervolgens)
- met een mes, althans een scherp voorwerp, tegen een ruit van die synagoge,
althans dat gebouw, heeft/hebben getikt en/of geslagen (teneinde door de
aldus te veroorzaken opening (een of meerdere) zogenaamde "molotov-
cocktail(s)", bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien
van een lap textiel, althans stof, dienende als lont), te gooien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2006 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk brand te stichten in/aan een synagoge, althans een gebouw, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor die synagoge, althans dat gebouw, en/of (een deel
van) de inboedel van die synagoge, althans dat gebouw, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen te duchten was, opzettelijk (een) voorwerp(en) en/of
stof(fen) kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben
verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, hierin
bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk:
- een hoeveelheid wasbenzine en/of een of meerdere fles(sen) en/of een of
meerdere lappen textiel, althans stof, en/of een of meerdere aansteker(s)
en/of een of meerdere bivakmuts(en), kennelijk bestemd tot het begaan van
dat misdrijf, voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
- drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotovcocktail(s)",
bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap
textiel, althans stof, dienende als lont, kennelijk bestemd tot het begaan
van dat misdrijf, heeft/hebben vervaardigd en/of (vervolgens)
- drie, in elk geval een of meerdere, zogenaamde "molotovcocktail(s)",
bestaande (elk) uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap
textiel, althans stof, dienende als lont, en/of een of meerdere aansteker(s)
en/of een of meerdere bivakmuts(en) in de (directe) nabijheid van die
synagoge, althans dat gebouw, een en ander kennelijk bestemd tot het begaan
van dat misdrijf, voorhanden heeft/hebben gehad.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het primair ten laste gelegde feit bewezen achtend - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact gevorderd. Voorts heeft hij de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 juli 2004, parketnummer 11/005126-04, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken gevorderd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit.
Voor het overige heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
PRIMAIR
op 18 april 2006 te Hardinxveld-Giessendam en Sliedrecht
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met anderen opzettelijk brand te stichten in een synagoge terwijl daarvan gemeen gevaar voor die synagoge en (een deel van) de inboedel van die synagoge te duchten was, met dat opzet met zijn mededaders
- drie zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met wasbenzine
gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende als lont, heeft
vervaardigd en vervolgens
- zich met drie zogenaamde "molotov-cocktails", bestaande elk uit een met
wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende als lont, en
aanstekers en bivakmutsen lopend naar die synagoge heeft begeven en vervolgens
zich daarmee in de directe nabijheid van die synagoge heeft bevonden en
vervolgens
- met een mes tegen een ruit van die synagoge heeft getikt (teneinde door de
aldus te veroorzaken opening zogenaamde "molotov- cocktails", bestaande elk
uit een met wasbenzine gevulde fles, voorzien van een lap textiel, dienende
als lont, te gooien), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman is betoogd dat de primair ten laste gelegde poging tot brandstichting niet kan worden bewezen, nu verdachte en/of zijn mededaders nog geen handeling hadden verricht waardoor enig vuur was ontstaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Gedragingen zijn blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, indien zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn mededaders zich op 18 april 2006 naar de synagoge hebben begeven met het plan die synagoge in brand te steken, met behulp van drie zogenaamde molotovcocktails. Daar aangekomen hebben verdachtes mededaders bivakmutsen opgedaan en zijn zij met de molotovcocktails en een aansteker naar het gebouw van de synagoge gegaan, terwijl verdachte even later zou volgen om de brandstichting te filmen. Vervolgens heeft één van de verdachten geprobeerd met zijn mes een ruitje van de synagoge in te tikken, met als doel de brandende molotovcocktails daar naar binnen te gooien. Toen verdachte iemand op het raam van een nabijgelegen woning hoorde tikken, heeft hij direct zijn mededaders gewaarschuwd, waarop deze hun handelingen vooralsnog hebben gestaakt. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens op een bankje vlakbij de synagoge gaan zitten, om, aldus de mededaders, te wachten of er daadwerkelijk alarm was geslagen. Indien dit niet zou zijn gebeurd, zouden zij teruggaan om de synagoge alsnog in brand te steken. Daarna zijn zij door de gearriveerde politie aangehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden sprake van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden gezien als te zijn gericht op de voltooiing van de brandstichting. Daaraan doet niet af dat bij de onderbreking van de handelingen nog niet enig vuur was ontstaan. Deze eis werd in oudere jurisprudentie van de Hoge Raad wel gesteld, maar geldt naar het oordeel van de rechtbank in de moderne rechtspraak met betrekking tot dit delict niet meer onverkort.
De rechtbank verwerpt het verweer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
PRIMAIR:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusie in het Pro Justitia rapport d.d. 8 augustus 2006 van de GZ-psycholoog A. van Dijk met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en kan zich daarmee, gezien de onderbouwing ervan, verenigen, zodat zij deze conclusie overneemt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het rapport van de voornoemde deskundige het (primair) ten laste gelegde feit geheel aan de verdachte kan worden toegerekend.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar voor het door hem gepleegde feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders gepoogd om met molotovcocktails een synagoge te Sliedrecht in brand te steken. De rol van verdachte in dit plan was aanzienlijk, zij het ten opzichte van zijn mededaders een meer ondergeschikte. Nadat zijn mededaders het plan tot brandstichting hadden opgevat, heeft verdachte zijn kamer ter beschikking gesteld voor het maken van de molotovcocktails, heeft hij ingestemd met het filmen van de brandstichting met zijn mobiele telefoon en heeft hij zijn mededaders gewaarschuwd toen een buurtbewoner alarm dreigde te slaan. Gedurende het hele gebeuren heeft hij aan zijn mededaders weliswaar aangegeven moeite te hebben met het plan, omdat hem nog een voorwaardelijke straf boven het hoofd hing. Echter, op geen enkel moment heeft hij zich in woord en daad werkelijk gedistantieerd van het plan om de synagoge in brand te steken en van het daaraan ten grondslag liggende gedachtengoed.
Bij het misdrijf dat verdachte en zijn mededaders hebben gepleegd is doelbewust getracht een kwetsbare groep medeburgers - te weten de Joodse gemeenschap - angst in te boezemen en te krenken. Het beoogde object van de brandstichting was een gebedshuis, een plek waar gelovigen mogen worden geacht in vrijheid en veiligheid hun godsdienst te belijden. Het handelen van verdachte en zijn mededaders druist daarmee ernstig in tegen de grondwettelijke beginselen van vrijheid van godsdienst en non-discriminatie die in Nederland hoog in het vaandel staan. Dergelijke gedragingen - die niet alleen in Sliedrecht en omgeving, maar ook in de hele Nederlandse samenleving grote onrust teweeg brengen - worden dan ook ten strengste afgekeurd en dienen naar het oordeel van de rechtbank met kracht te worden bestreden. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Wat de persoon van verdachte betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van het Pro Justitia rapport d.d. 8 augustus 2006 van de GZ-psycholoog A. van Dijk en de reclasseringsrapportage d.d. 19 mei 2006 van Reclassering Nederland. De rechtbank zal met name in sterke mate rekening houden met de conclusie in het reclasseringsrapport - welke conclusie de rechtbank ter terechtzitting door het optreden van verdachte zag worden gestaafd - dat verdachte een identiteitszwakke meeloper is, die sterk afhankelijk is van goedkeuring en bevestiging van anderen. Met name dit aspect is voor de rechtbank aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Naast het hiervoor gestelde zal de rechtbank - in voor verdachte gunstige zin - bij haar strafbepaling in aanmerking nemen het gegeven dat verdachte blijkens diens justitiële documentatie d.d. 20 april 2006 niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank acht het strafadvies, zoals door de reclassering is voorgesteld, vanuit speciaal en preventief oogpunt passend en geboden. Daarom zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden gekoppeld, teneinde het plan van aanpak opgesteld door de reclassering uit te voeren.
7.2 Vordering ten uitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straf
De verdachte is door de kinderrechter te Dordrecht bij onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 juli 2004 onder parketnummer 11/055126-04 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met bevel, dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De verdachte heeft derhalve de in het vonnis gestelde algemene voorwaarde niet nageleefd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling gevorderd. Ervan uitgaande dat de voorwaardelijk opgelegde straf een jeugddetentie voor de duur van 3 weken betrof, heeft de officier van justitie gevorderd om deze straf overeenkomstig artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De rechtbank zal derhalve de vordering na voorwaardelijke veroordeling toewijzen. Aan artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht zal geen toepassing worden gegeven, nu blijkt dat de voorwaardelijke straf reeds een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken inhoudt.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a (nieuw), 14b, 14c, 14d, 45, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten VIJF (5) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Stichting Reclassering Nederland, werkeenheid Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van trainingen; met opdracht aan die instelling overeenkomstig het bepaalde in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 juli 2004, parketnummer 11/005126-04, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.W. Bezemer, voorzitter,
mr. dr. C.J. van der Wilt en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.S.D. Nizamoeddin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2006.