Omschrijving van het geschil
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
[verweerder] is werkzaam bij C.V.-Hal, het bedrijf waar zijn echtgenote [naam] tezamen met haar broer [naam] eigenaar is. [verweerder] verdient € 4920,- bruto per maand exclusief emolumenten. Voorheen, sinds 1982, was [verweerder] werkzaam bij aan C.V.-Hal gelieerde bedrijven c.q. rechtsvoorgangers daarvan.
[Echtgenote] en [verweerder] zijn medio 2005 in een echtscheidingsprocedure verwikkeld geraakt.
Op 17 november 2005 heeft [verweerder], als gevolg van de spanningen die de huwelijksperikelen met zich meebrengen, zich arbeidsongeschikt gemeld. De Arbo-arts achtte [verweerder] met ingang van 1 december 2005 weer arbeidsgeschikt. De Arbo-arts meende dat er wel sprake was van belemmerende factoren die uit de weg geruimd dienden te worden en adviseerde mediation.
[verweerder] is op 1 december 2005 niet aan het werk gegaan. Op 5 december 2005 heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [verweerder] en [broer echtgenote]. Dat gesprek heeft er niet toe geleid dat [verweerder] weer ging werken. Vervolgens heeft C.V.-Hal aangekondigd dat zij vanaf 1 december 2005 de loonbetaling zal opschorten, omdat [verweerder] niet werkt ondanks dat hij door de Arbo-arts arbeidsgeschikt is bevonden.
[verweerder] heeft een second opinion gevraagd bij het UWV. De deskundige achtte [verweerder] op 1 december 2005 arbeidsgeschikt voor het verrichten van het eigen werk. Bij brief van 20 januari 2006 wordt zulks aan partijen medegedeeld. Desondanks gaat [verweerder] niet werken.
Op 2 februari 2006 is [verweerder] weer gaan werken.
Op 7 februari 2006, na een telefoongesprek dat op initiatief van [echtgenote] plaatsvond en die privé-zaken aan de orde stelde (onder werktijd), is [verweerder] erg kwaad geworden en tekeer gegaan. Vervolgens heeft hij zich weer arbeidsongeschikt gemeld.
Op 8 februari 2006 heeft de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening plaats gevonden. Omdat partijen, C.V.-Hal in de persoon van [broer van echtgenote], besloten mediation aan te gaan, is de mondelinge behandeling aangehouden. Op 14 februari 2006 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst getekend. Kort gezegd komt het erop neer, dat partijen tot de conclusie komen dat zij beter uit elkaar kunnen gaan.
De raadsman van [verweerder] meent dat [verweerder] die overeenkomst onder druk heeft getekend en heeft zulks ook aan de mediator medegedeeld.
Een tweede mondelinge behandeling van de kort geding procedure heeft plaatsgevonden op 6 maart 2006. Partijen besloten opnieuw mediation aan te gaan, ditmaal om tot een oplossing te komen aangaande de condities waarop men uit elkaar zou gaan.
Deze mediation is niet geslaagd..
2. C.V.-Hal verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een verandering in de omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
Ter adstructie van haar verzoek voert C.V.-Hal het volgende aan.
De onderlinge spanningen, het wantrouwen en de daardoor ontstane onwerkbare situatie, zijn in de afgelopen maanden dusdanig toegenomen, dat het in het belang van beide partijen is, meer in het bijzonder van C.V.-Hal dat de arbeidsovereenkomst op zeer korte termijn tot een einde komt.
Terzake het aantal dienstjaren gaat C.V.-Hal uit van 7 jaren. Zij meent dat als aanvangsdatum van het dienstverband de indiensttreding bij C.V.-Hal moet worden beschouwd. C.V.-Hal stelt primair dat [verweerder] geen recht heeft op een vergoeding, omdat de oorzaak van de ontbinding geheel dan wel in overwegende mate aan [verweerder] zijn te wijten. Volgens C.V.-Hal heeft [verweerder] zich niet als een goed werknemer gedragen. Zij verwijst daartoe naar de vaststaande feiten. Indien de kantonrechter toch aanleiding ziet voor toekenning van een vergoeding, meent C.V.-Hal dat er voor een neutrale vergoeding geen plaats is en dat de correctiefactor aanzienlijk minder dan 1 dient te zijn. In dat verband wijst zij op het door haar gestelde m.b.t. de oorzaak van de ontbinding. Zij meent dat die oorzaak in de risicosfeer van [verweerder] is gelegen. C.V.-Hal wijst voorts op haar slechte liquiditeitspositie. Bij toekenning van een vergoeding sluit zij een faillissement niet uit. Zij wijst in dat verband op de door overgelegde – tussentijdse cijfers – over het eerste kwartaal 2006 met als vergelijkende cijfers die over het hele boekjaar 2005.
3. [verweerder] refereert zich aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij meent dat er geen sprake is van een normale werkgevers – werknemerrelatie, nu hij getrouwd is met de dochter van de eigenaar van de houdstervennootschap. Volgens [verweerder] spelen de familieverhoudingen een doorslaggevende rol in deze kwestie. Naar [verweerder] stelt is de vlam in de pan geslagen toen hij weigerde het concept-echtscheidingsconvenant te tekenen. In de visie van [verweerder] kan er geen werksituatie worden geschapen waarin hij en zijn echtgenote niet meer met elkaar te maken zouden hebben. Dat is, omdat het om een relatief klein familiebedrijf gaat, onmogelijk. Volgens [verweerder] is zijn werkhervatting binnen de kortste keren uitgelopen op een enorme ruzie, die haar oorsprong vindt in het uiteengaan van hem en zijn echtgenote.