ECLI:NL:RBDOR:2006:AV1910

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/500240-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting in eigen woning met gevaar voor derden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 16 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 maart 2005 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de Venusstraat in Zwijndrecht. De verdachte ontkende de brandstichting, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een metalen gegolfde draad had bevestigd aan een propagator, die in aanraking was gebracht met brandbare materialen in zijn woning, waaronder gordijnen en vloerbedekking die doordrenkt waren met wasbenzine en thinner. Door een tijdschakelaar in te schakelen, is de draad gaan gloeien, wat heeft geleid tot de brand.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd, evenals de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer aan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat een ernstig misdrijf is met grote gevolgen voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard, die met het feit in verband stonden. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier D.J. Boogert.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500240-05
Zittingsdatum : 2 februari 2006
Uitspraak : 16 februari 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1971,
wonende te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 maart 2005 te Zwijndrecht opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de Venusstraat nummer 4,
door opzettelijk
- een metalen gegolfde draad, welke was bevestigd aan een zogenaamde propagator, in aanraking, althans in de onmiddellijke nabijheid, te brengen met/van (een) in die woning aanwezige gordijnen en/of systeemkast en/of vloerbedekking (welke vloerbedekking was doordrenkt/besprenkeld met wasbenzine en/of thinner) en/of (vervolgens)
- middels een tijdschakelaar voornoemde/een propagator in te schakelen waardoor voornoemde/een metalen gegolfde draad is gaan gloeien
in elk geval opzettelijk (open) vuur, althans een gloeiend voorwerp, in aanraking, althans in de onmiddellijke nabijheid, gebracht met/van een systeemkast en/of gordijnen en/of vloerbedekking (welke vloerbedekking was doordrenkt/besprenkeld met wasbenzine en/of thinner), althans met in die woning aanwezige goederen
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of een of meer belendende woning(en) en/of levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor in die belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en) te duchten was;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2005 te Zwijndrecht in zijn woning aan de Venusstraat nummer 4,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
middels een tijdschakelaar een propagator met daaraan bevestigd een metalen gegolfde draad (welke draad zich tegen, althans in de (onmiddellijke) nabijheid van gordijnen en/of een systeemkast en/of vloerbedekking bevond) heeft ingeschakeld waardoor die metalen gegolfde draad is gaan gloeien,
ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemde in die woning aanwezige gordijnen en/of systeemkast en/of vloerbedekking (in/op welke vloerbedekking zich thinner en/of wasbenzine bevonden) vlam heeft/hebben gevat en aldus brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of een of meer belendende woning(en) en/of levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor in die belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en) te duchten was.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd een beslissing te nemen over de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Secundair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(primair)
op 26 maart 2005 te Zwijndrecht opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de [straat],
door opzettelijk
- een metalen gegolfde draad, welke was bevestigd aan een zogenaamde propagator, in aanraking, althans in de onmiddellijke nabijheid, te brengen met/van een in die woning aanwezig gordijn en/of een systeemkast en/of vloerbedekking (welke vloerbedekking was doordrenkt met wasbenzine en thinner) en vervolgens
- middels een tijdschakelaar voornoemde propagator in te schakelen waardoor voornoemde metalen gegolfde draad is gaan gloeien
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en belendende woningen en levensgevaar voor in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Daartoe is vooral aangevoerd dat de brand in de woning van verdachte kan zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden waarin verdachte niet de hand heeft gehad of waarmee verdachte geen rekening behoefde te houden.
Ter adstructie van dit verweer is gewezen op het bestaan van de mogelijkheid dat ofwel een ander, te weten [X], in de woonkamer is geweest en aldaar, al dan niet opzettelijk, heeft bewerkstelligd dat apparaten op zodanige wijze zijn verplaatst dat de propagator daardoor de brand kon veroorzaken, ofwel het gordijn door de werking van tocht als gevolg van een openstaand ventilatieraampje in combinatie met het opengaan van een balkondeur is gaan bewegen en aldus een heet geworden gloeidraad heeft geraakt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Beide geopperde mogelijkheden acht de rechtbank onwaarschijnlijk op grond van het navolgende.
Voor de mogelijkheid dat door toedoen van een ander de brand is veroorzaakt, moet in de eerste plaats aannemelijk zijn geworden dat die ander, [X], ook daadwerkelijk in de woonkamer is geweest. Uit het brandtechnisch onderzoek blijkt dat de deur naar de woonkamer gelet op de mate en de plaats van beroeting nagenoeg dicht heeft gezeten ten tijde van de brand. Ingevolge de indeling van de woning is deze deur de enige deur waarmee men zich vanuit de keuken via de hal de toegang kan verschaffen tot de woonkamer. Hieruit volgt dat reeds om deze reden onwaarschijnlijk is dat [X] in de woonkamer is geweest. Bovendien komt uit verklaringen van [X] en van getuigen naar voren dat [X] alleen ten tijde van de brand in de keuken en de hal van de woning is geweest. Dat betekent voorts dat [X] niet door zijn toedoen de brand kan hebben veroorzaakt. In de tweede plaats dient voor de onderhavige mogelijkheid aannemelijk te zijn geworden dat de persoon aanwezig in de woonkamer aldaar zodanige handelingen heeft verricht dat de propagator, de draaduiteinden, de gloeidraad en het gordijn op zodanige wijze in stelling zijn gebracht dat daarmee de opstelling is gerealiseerd waardoor de brand is veroorzaakt. De bedoelde handelingen moeten naar het oordeel van de rechtbank in elk geval inhouden dat de propagator door het gestelde schoppen tegen de computer, of het anderszins verplaatsen van de computer in de richting van de radiator, in de buurt van de radiator en het gordijn is gekomen, dat één of beide draaduiteinden van de propagator in contact is/zijn gekomen met een gloeidraad, dat die gloeidraad op zijn beurt juist het gordijn heeft geraakt, welke gloeidraad door het ontstaan van een gesloten kring en de toevoer van elektriciteit naar de propagator door het activeren van de tijdschakelaar is gaan gloeien en vervolgens het gordijn heeft doen ontvlammen. Een dergelijke samenloop van omstandigheden waarbij uiteenlopende factoren precies en op het juiste moment in elkaar grijpen acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing dermate onwaarschijnlijk dat zij hiermee geen rekening houdt.
Ten aanzien van de mogelijkheid van de werking van tocht wijst de rechtbank erop dat de balkondeur waartoe een ander zich de toegang tot de woning heeft verschaft, zich bevindt aan de voorzijde van de woning. Dat betekent dat de tocht bij het opengaan van die balkondeur door de keuken, de hal en vervolgens de woonkamer moet zijn gegaan om het gordijn aan de achterzijde van de woning in beweging te zetten. Daar komt bij dat al deze vertrekken alleen via deuren met elkaar in verbinding staan, hetgeen impliceert dat deze deuren open moeten hebben gestaan. Echter, zoals hierboven reeds is opgemerkt, wijst de beroeting van de deur tussen de hal en de woonkamer erop dat deze deur ten tijde van de brand nagenoeg gesloten was.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
(primair)
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
en
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn eigen woning. De woonkamer van de woning is grotendeels uitgebrand, waardoor aanzienlijke materiële schade is veroorzaakt.
Verdachte heeft door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, die relatief goed is afgelopen, doordat slechts materiële schade is ontstaan. Daarentegen was de gevaarzetting enorm. De woning van verdachte maakte deel uit van een flatgebouw en op het tijdstip van de brand, omstreeks middernacht, waren er veel bewoners aanwezig in de andere flatwoningen. Het gevaar voor de overige woningen en de bewoners daarvan was zo groot dat de brandweer zich genoodzaakt zag deze woningen te ontruimen. Dat de gevolgen van deze brand relatief beperkt zijn gebleven is dan ook louter te danken geweest aan het kordate optreden van de brandweer.
Dit soort feiten is niet alleen beangstigend voor de rechtstreeks betrokkenen maar zij veroorzaken ook grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen. Brandstichting in een woning geldt als één van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht en rechtvaardigt dan ook in beginsel een bestraffing met een vrijheidsstraf van langere duur.
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de voorlichtingsrapporten van de reclassering van 10 november 2005 en 30 januari 2006 en op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een passende reactie vormt op het door verdachte gepleegde feit en zij komt dan ook niet toe aan het opleggen van verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie te fors is. Zij neemt daarbij in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, diens feitelijke woonsituatie daaronder begrepen, alsmede de relatief beperkte omvang en gevolgen van de brand. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor aanzienlijk kortere duur in voldoende mate recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 Inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de volgende onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaren:
- systeemkast met bedrading;
- propagator;
- delen versmolten stekkerblok;
- stekkerblok, zwart, met tijdschakelaar;
- stekkers met bedrading, van propagator.
Dit zijn voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan.
Door het ontbreken van een lijst van de onder verdachte inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, ex artikel 309, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, alsmede een zogenaamd statusoverzicht van deze voorwerpen, laat de rechtbank een beslissing omtrent de overige inbeslaggenomen voorwerpen achterwege.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 24, 33, 33a, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DERTIG MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart VERBEURD:
- systeemkast met bedrading;
- propagator;
- delen versmolten stekkerblok;
- stekkerblok, zwart, met tijdschakelaar;
- stekkers met bedrading, van propagator.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.W. Bezemer, voorzitter,
mr.dr. C.J. van der Wilt en mr.dr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2006.
Door afwezigheid is mr. Kristen voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.