ECLI:NL:RBDOR:2005:AV3441

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04-847
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing van ambtenaar wegens disfunctioneren en de beoordeling van de passendheid van de nieuwe functie

In deze zaak gaat het om de overplaatsing van een ambtenaar die als hoofd van een gemeentelijke afdeling was aangesteld, maar wegens disfunctioneren is overgeplaatst naar de algemene dienst van de gemeente Dordrecht. De ambtenaar betwist dat er sprake is van een 'betrekking' en stelt dat de nieuwe functie niet passend is. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden voldoende concreet zijn omschreven en dat er sprake is van een 'betrekking'. De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar niet zonder meer kan eisen dat hem een functie wordt aangeboden die vergelijkbaar is met zijn oude functie, gezien zijn tekortkomingen die hebben bijgedragen aan de overplaatsing. De rechtbank overweegt dat de nieuwe functie, hoewel in een lagere salarisschaal, passend kan worden geacht, omdat de ambtenaar zijn oude salaris behoudt en de nieuwe functie hem in staat stelt om belangrijke gemeentelijke projecten te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr : AWB 04/847
Uitspraak in de zaak van
[xxx], eiser,
gemachtigde: mr. Th.A. Velo, advocaat te Utrecht,
tegen
het college van burgemeester en wethouders der gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: [xxx], werkzaam bij Capra advocaten en adviseurs.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 9 april 2003 heeft verweerder eiser met ingang van 1 april 2003 benoemd in de algemene dienst met als taak het vervullen van opdrachten op tijdelijke basis op het gebied van interimmanagement binnen de verschillende organisatieonderdelen van de gemeente Dordrecht.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 mei 2003 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 augustus 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 30 september 2005 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is niet ter zitting verschenen.
Namens verweerder is verschenen [xxx], kantoorgenoot van gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn gemeenten bevoegd om de rechtspositie van de bij hen in dienst zijnde ambtenaren te regelen.
Ingevolge artikel 15:1:10, eerste lid, van de Basisregeling Arbeidsvoorwaarden gemeente Dordrecht (verder: de Regeling) is de ambtenaar verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijze in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Het bestreden besluit betreft de tweede component van een zogenaamde overplaatsing op grond van artikel 15:1:10, eerste lid, van de Regeling. Eiser was aangesteld bij de gemeente Dordrecht en vanaf 1 juli 1997 werkzaam als hoofd afdeling Onderwijs en Welzijn bij de dienst Welzijn. Nadat problemen waren gerezen heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2001 eiser met toepassing van genoemd artikel met onmiddellijke ingang uit die functie ontheven (de eerste component van de overplaatsing). Daarbij is meegedeeld dat hem na onderling overleg andere werkzaamheden zouden worden opgedragen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2002. De rechtbank heeft het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep van eiser ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd bij uitspraak van 23 september 2004.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser met ingang van 1 april 2003 wordt benoemd in algemene dienst, met als taak het vervullen van opdrachten op tijdelijke basis op het gebied van interimmanagement binnen de verschillende organisatieonderdelen van de gemeente Dordrecht. Verweerder is van oordeel dat deze betrekking hem redelijkerwijze in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Daartoe voert hij primair aan dat de functie zodanig weinig concreet is - eiser weet niet welke werkzaamheden hij moet verrichten en waar en wanneer de werkzaamheden moeten plaatsvinden - dat niet gesproken kan worden van een betrekking als bedoeld in artikel 15:1:10, eerste lid, van de Regeling. Omdat geen sprake is van een betrekking kan niet worden toegekomen aan de vraag of de functie passend is overeenkomstig genoemde bepaling, aldus eiser. De rechtbank vat deze stelling aldus op dat daarmee wordt beoogd subsidiair aan te voeren dat indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een betrekking deze volgens eiser als niet passend moet worden beschouwd. In bezwaar is daartoe aangevoerd dat de nieuwe functie geen leidinggevende functie met eindverantwoordelijkheid en resultaatsverantwoordelijkheid voor inhoud, personeel, financiën en organisatie betreft, dat de functie niet aansluit bij de opleiding, deskundigheid en affiniteit van eiser met betrekking tot de sociale sector en dat de aangeboden functie een breuk is in de carrièrelijn van eiser en een belemmering zal vormen om daaraan een goede, gewenste vervolgstap te geven. Tot slot zou het bestreden besluit ten onrechte geen rechtsgrond bevatten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot de laatst genoemde klacht kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat het bestreden besluit geen rechtsgrondslag bevat. In het bestreden besluit wordt verwezen naar de motivering van het advies van de bezwarencommissie. Dit advies verwijst voor de rechtsgrondslag naar artikel 15:1:10, eerste lid, van de Regeling. Aldus kan niet worden geoordeeld dat het bestreden besluit geen rechtsgrondslag bevat.
Wat betreft het betoog van eiser dat hetgeen hem is opgedragen geen betrekking is, overweegt de rechtbank als volgt.
Het begrip betrekking moet worden gedefinieerd als een samenstel van werkzaamheden, waaronder ook vallen de betekenis hebbende omstandigheden waaronder die werkzaamheden moeten worden verricht. Als zodanige omstandigheden zijn in ieder geval aan te merken de plaats waar het werk moet worden verricht en de organisatie of instelling waarvan dat samenstel van werkzaamheden deel uitmaakt (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 1988, gepubliceerd in TAR 1988, 73).
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat deze rechtbank in haar uitspraak van 11 juli 2003 heeft overwogen dat het primaire besluit een bekrachtiging vormt van het op 11 november 2002 door verweerder genomen besluit om eiser per 1 december 2002 te benoemen in de functie van senior project-/programmamanager binnen de zogenaamde Flexpool. Dat het de bedoeling van verweerder is geweest om eiser projectmanagement te laten verrichten, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de functies die eiser sinds zijn benoeming van 11 november 2002 blijkens het beroepschrift heeft verricht, althans die hem sindsdien zijn aangeboden, namelijk senior projectmanager, projectmanager transitieproces stafdiensten en projectleider armoedebeleid. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat op eiser de zich in het dossier bevindende functieomschrijving van senior projectmanager algemeen van toepassing is.
Niet in geschil is dat de nieuw opgedragen werkzaamheden in schaal 14 vallen. Als functiekenmerken van de senior projectmanager algemeen noemt de omschrijving het vormgeven van complexe en/of politiek gevoelige, veelal vernieuwende projecten, het vertalen en/of integreren van (strategische) doelstellingen van andere beleidsterreinen en algemeen gemeentebeleid voor het project of samenstel van deelprojecten, het innemen en verdedigen van standpunten vanuit een grote onderhandelingsruimte tijdens interne dan wel externe overlegsituaties, het leveren van substantiële bijdragen aan het opstellen van richtinggevende beleidsnota's en het doen van beleidsvoorstellen, het bestuderen van voor het werkterrein relevant overheidsbeleid en het bezien van de daaruit voortvloeiende consequenties voor het project, het leidinggeven aan een project bestaande uit een - wisselend - aantal deelprojecten en projectmedewerkers, het aansturen en coördineren van de werkzaamheden van de projectmedewerkers en deelprojectmedewerkers en het beantwoorden van vragen uit de directie en/of het college aangaande het project en/of deelprojecten. Als verzwarende omstandigheden worden in de omschrijving genoemd het zelfstandig voeren van onderhandelingen tijdens interne overlegsituaties dan wel overlegsituaties met externe instanties en het zorgdragen voor de realisatie van veelal vernieuwende en in omvang complexe projecten met - mogelijk - een politieke gevoeligheid.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nieuwe taken die aan eiser zijn opgedragen, kunnen worden aangeduid als een betrekking als bedoeld in artikel 15:1:10, eerste lid, van de Regeling. Het betreft hier een samenstel van werkzaamheden dat voldoende concreet is omschreven, terwijl ook voldoende duidelijk is waar en in welke organisatie het werk moet worden verricht, namelijk binnen de gemeente Dordrecht. Daaraan doet niet af dat de werkzaamheden waarschijnlijk zullen plaatsvinden binnen verschillende organisatieonderdelen van de gemeente, aangezien dit voor een groot deel inherent is aan de functie van projectmanager algemeen.
Ten aanzien van de vraag naar de passendheid van de functie overweegt de rechtbank als volgt.
Als uitgangspunt voor de beantwoording van de bedoelde vraag geldt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de geobjectiveerde inhoud van de oude en de nieuwe functie (onder meer Centrale Raad van Beroep 10 april 1990, TAR 1990, 131).
Niet bestreden is dat de oude functie van eiser (hoofd afdeling Onderwijs en Welzijn bij de dienst Welzijn) een schaal 15-functie betrof. De zich in het dossier bevindende omschrijving van die functie omschrijft de functie als het dragen van verantwoordelijkheid voor het sociaal-maatschappelijk beleidsterrein in Dordrecht en voor het beleid van de dienst welzijn. De functie bevat een aantal bestanddelen, die de rechtbank hier samengevat zal weergeven. Allereerst dient zorg te worden gedragen voor de externe coördinatie, dat wil zeggen - kort gezegd - dat moet worden bewerkstelligd dat het sociaal-maatschappelijk beleid een evenwichtig deel uitmaakt van het totale gemeentelijke beleid. Daarbij bestaat het mandaat om namens de afdeling te onderhandelen en bindende afspraken te maken. Voorts bevat de functie ook verantwoordelijkheid voor de interne coördinatie waaronder valt opdrachtformulering, voortgangsbewaking op hoofdlijnen, financiële bewaking, tussentijds overleg met medewerkers en besprekingen van het managementteam over relevante lopende projecten en resultaten van extern overleg. Het derde bestanddeel van de functie betreft het leidinggeven aan drie bureauchefs en (indirect) aan de medewerkers van de afdeling. In dat kader dient zorg te worden gedragen voor het op hoofdlijnen toepassen van het arbeidsvoorwaardenbeleid en verdere kwaliteitsverbetering van de medewerkers. Tot slot dienen ook uitvoerende taken te worden verricht, welke worden gekenmerkt door grote complexiteit, sterke belangentegenstellingen of grote bestuurlijke relevantie.
Eiser stelt dat de oude functie meer leidinggevende elementen en meer resultaatsverantwoordelijk- heid voor inhoud, personeel, financiën en organisatie bevat dan de nieuwe functie en dat de nieuwe functie pas als passend zou kunnen worden aangemerkt indien deze elementen terugkeren in de nieuwe functie.
De rechtbank stelt voorop dat indien tekortkomingen van de ambtenaar hebben bijgedragen aan de overplaatsing door de ambtenaar, minder strenge eisen kunnen worden gesteld aan de passendheid van de nieuwe functie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 mei 1988, gepubliceerd in TAR 1988, 136). Nu uit de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de onderhavige zaak volgt dat verweerder het niet goed functioneren van de afdeling Onderwijs en Welzijn aan eiser mocht toerekenen, omdat hij er - kort gezegd - niet in is geslaagd met voldoende resultaat sturing te geven aan de afdeling, kan naar het oordeel van de rechtbank van verweerder niet zonder meer worden gevergd dat de bedoelde elementen in de nieuwe functie op hetzelfde niveau terugkeren, maar zal eiser dan ook genoegen dienen te nemen met een functie waarin deze elementen, afhankelijk van het aan de orde zijnde project, een meer ondergeschikte betekenis hebben dan wel geheel ontbreken. Nu ook in de nieuwe functie het leidinggeven en aansturen van medewerkers in beginsel onderdeel vormt van de werkzaamheden en eiser ook in de nieuwe functie een zekere resultaatsverantwoordelijkheid dient te dragen voor het project is de rechtbank, met inachtneming van de vastgestelde tekortkomingen van eiser op dit vlak, van oordeel dat verweerder de nieuwe functie in dit opzicht als passend heeft kunnen aanmerken.
Voorts verwerpt de rechtbank de stelling van eiser dat de aangeboden functie reeds niet passend is, omdat deze een breuk is in de carrièrelijn van eiser en een belemmering zal vormen om daaraan een goede, gewenste vervolgstap te geven. Immers, in een geval waarin tekortkomingen van de ambtenaar hebben bijgedragen aan de overplaatsing doen ook verminderde carrièreperspectieven minder af aan de passendheid van de functie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 1989, gepubliceerd in TAR 1989, 92). Bovendien heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de nieuwe functie een goede vervolgstap niet mogelijk zal zijn.
Wat betreft de klacht van eiser dat de nieuwe functie niet aansluit bij de opleiding, deskundigheid en affiniteit van eiser met betrekking tot de sociale sector oordeelt de rechtbank dat eiser vanwege zijn disfunctioneren in die sector niet in redelijkheid van verweerder kan vergen dat hij daarin ten volle wordt ingezet. Voorts acht de rechtbank het, gelet op de door verweerder eerder aan hem aangeboden functie van projectleider armoedebeleid, ook niet op voorhand uitgesloten dat eiser wel in dit veld te werk zal worden gesteld. Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank, gezien de inmiddels opgebouwde deskundigheid en ervaring van eiser, op het standpunt kunnen stellen dat eiser in staat moet worden geacht belangrijke gemeentelijke projecten te kunnen "trekken".
Verder acht de rechtbank nog van belang dat de nieuwe functie weliswaar valt in een salarisschaal lager dan de oude functie, maar dit niet afdoet aan de passendheid van de nieuwe functie wanneer de ambtenaar zijn oude salaris wordt gegarandeerd (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juni 1997, gepubliceerd in TAR 1997, 182), hetgeen hier, zoals niet in geschil, het geval is.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nieuwe functie eiser redelijkerwijze in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kon worden opgedragen.
Het beroep kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.K. Nihot, voorzitter en mrs. M.A.C. Prins en C.J. van der Wilt, leden, en door de voorzitter en M.C. Woudstra, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.