ECLI:NL:RBDOR:2005:AU5547

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/316
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Onderwijs inzake ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijspersoneel

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 21 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Dordrecht (eiseres) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder). De zaak betreft de toepassing van artikel 41 en 43 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 25 oktober 2004, waarin werd bepaald dat ten aanzien van een (gewezen) lerares toepassing zou worden gegeven aan de genoemde artikelen. Eiseres stelde dat zij belanghebbende was bij dit besluit, omdat de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze artikelen voor haar rekening zouden komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het bezwaar van eiseres op 10 februari 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres volgens verweerder geen belanghebbende zou zijn. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 september 2005 is de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiseres nog niet geconfronteerd is met kosten, het besluit van verweerder de financiële positie van eiseres direct beïnvloedt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en geconcludeerd dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,-- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr: AWB 05/316
Uitspraak in de zaak van
de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Dordrecht te Dordrecht, eiseres,
tegen
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Kurvink, werkzaam bij het Agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 25 oktober 2004 heeft verweerder bepaald dat ten aanzien van mevrouw [bel[belanghebbende] toepassing wordt gegeven aan artikel 6, 41 en 43 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 november 2004, binnengekomen op diezelfde dag, bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 maart 2005, binnengekomen op 16 maart 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 5 september 2005 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde.
Verweerder is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde.
De derde-belanghebbende, mevrouw [belanghebbende], is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde: mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het tweede lid van die bepaling worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Bza, ten tijde in geding, geniet de betrokkene, indien de ziekte of arbeidsongeschiktheid, uit hoofde waarvan hij verlof geniet, naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel naar het oordeel van Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, ook na het verstrijken van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde termijn zijn volle bezoldiging.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Bza, ten tijde in geding, wordt aan de gewezen betrokkene die een WAO uitkering ontvangt, indien zijn arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel Onze Minister ingeval betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij één of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate werd veroorzaakt door de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of door de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en de arbeidsongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, een uitkering verleend in aanvulling op een hem uit hoofde van die arbeidsongeschiktheid toegekende suppletie krachtens hoofdstuk drie van het Bza dan wel op een hem toegekend invaliditeitspensioen en/of herplaatsingstoelage door de Stichting Pensioenfonds ABP.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van het Bza, ten tijde in geding, worden de betrokkene in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid die naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel van Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate veroorzaakt is door de aard van de betrokkene opgedragen werkzaamheden, dan wel door de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, hem vergoed de naar het oordeel van het bevoegd gezag te zijnen laste blijvende noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres bij dit besluit geen belanghebbende zou zijn, nu de kosten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 6 van het Bza niet voor rekening van eiseres komen, maar geheel worden betaald door verweerder.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe aan dat zij belanghebbende is bij het genomen besluit, nu verweerder niet heeft toegezegd ook te zullen opdraaien voor de kosten die voortvloeien uit het door verweerder toepassing geven aan artikel 41 en artikel 43 van het Bza.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het belang van eiseres als volgt.
Niet is in geschil, en de rechtbank gaat daar bij de beoordeling van het onderhavige geschil dan ook van uit, dat eiseres eventuele kosten die voortvloeien uit het besluit om toepassing te geven aan artikel 41 en 43 van het Bza dient te betalen. Evenmin is in geschil dat eiseres tot op heden nog niet is geconfronteerd met dergelijke kosten.
Of eiseres de bedoelde kosten nog zal maken, is onzeker. Of kosten voortvloeiend uit artikel 41 van het Bza door eiseres zullen worden gemaakt, is afhankelijk van de toekenning van een suppletieuitkering door verweerder of de toekenning van een invaliditeitspensioen door de Stichting Pensioenfonds ABP. Niet in geschil is dat een dergelijke toekenning tot op heden niet heeft plaatsgevonden. Kosten voor eiseres die samenhangen met artikel 43 van het Bza zijn voorts afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag dat noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling blijvend ten laste van mevrouw [belanghebbende] blijven. Niet bestreden is dat mevrouw [belanghebbende] nog niet is geconfronteerd met kosten van geneeskundige behandeling die zij niet vergoed heeft gekregen.
Hoewel het financiële belang van eiseres dus mede afhangt van toekomstige gebeurtenissen die nog onzeker zijn, is de rechtbank desondanks van oordeel dat het besluit van verweerder om toepassing te geven aan artikel 41 en artikel 43 van het Bza, de financiële positie van eiseres direct beïnvloedt (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 1998, gepubliceerd in AB 1998, 306). De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres als belanghebbende bij het besluit kan worden aangemerkt, voor zover het de toepassing van artikel 41 en artikel 43 Bza door verweerder betreft. In dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat indien eiseres nu geen mogelijkheid wordt geboden om op te komen tegen het bestreden besluit, de beslissing van verweerder dat in het onderhavige geval sprake is van een dienstongeval rechtskracht zal krijgen. Ter zitting, alsmede op grond van het dossier is genoegzaam gebleken dat eiseres de zienswijze van verweerder dat er sprake is van een dienstongeval bestrijdt.
Het beroep van eiseres moet derhalve gegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van ? 276,-- vergoed.
Aldus gegeven door mr. C.J. van der Wilt, rechter, en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.