ECLI:NL:RBDOR:2005:AU3906

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
162417 CV EXPL 05-526
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag met voorgewende of valse reden

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Oud-Beijerland, gaat het om een geschil over kennelijk onredelijk ontslag. Eiseres, een administratief medewerkster, was sinds 1994 in dienst bij gedaagde, een besloten vennootschap. Gedaagde vroeg in februari 2005 toestemming aan het CWI om eiseres te ontslaan wegens bedrijfseconomische redenen. Eiseres betwistte echter de rechtmatigheid van het ontslag en stelde dat de opgegeven redenen niet de werkelijke reden waren voor haar ontslag. Ze voerde aan dat gedaagde onvoldoende had aangetoond dat de bedrijfseconomische omstandigheden het ontslag rechtvaardigden en dat er sprake was van een voorgewende reden.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen verweer had gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten, waardoor deze werden toegewezen. Eiseres had wel verweer gevoerd tegen de door gedaagde gevorderde kosten, maar de kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen recht had op deze kosten. De rechter stelde vast dat beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld en besloot de proceskosten te compenseren.

In de beslissing werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 20.000 bruto aan eiseres, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van bedrijfseconomische redenen voor het ontslag, maar dat de gevolgen voor eiseres te ernstig waren in vergelijking met het belang van gedaagde bij het ontslag. De kantonrechter hield rekening met de leeftijd van eiseres, haar lange dienstverband en de omstandigheden rondom het ontslag, en oordeelde dat een vergoeding van € 20.000,- passend was.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Kenmerk: 162417 CV EXPL 05-526
Vonnis van de kantonrechter te Oud-Beijerland van 3 oktober 2005 in de zaak van
[…], wonende te […], eiseres, gemachtigde mr. R.G. van der Meulen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid […], gevestigd te […], gedaagde, gemachtigde B.Gleiss
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 6 juni 2005;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. de conclusie van dupliek;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
Eiseres, thans 55 jaar, is op 17 januari 1994 bij gedaagde in dienst getreden als administratief medewerkster, laatstelijk tegen een salaris van € 1.642,74 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Bij brief van 23 februari 2005 heeft gedaagde het CWI toestemming gevraagd om eiseres te ontslaan wegens bedrijfseconomische redenen. Aanvankelijk werd daarbij aangegeven dat aan eisers na ontslag een nieuw contract voor 14 uur zou worden aangeboden, doch bij brief van 22 maart 2005 heeft gedaagde aan het CWI laten weten dat door recente ontwikkelingen het aanbieden van een parttime dienstverband met minder uren is vervallen. Door gedaagde werd ook nog aangevoerd dat, gelet op de leeftijd van […], 62 jaar, de praktijk werd afgebouwd en dat […] van plan was met 65 jaar geheel te stoppen met werken.
Op 28 april 2005 heeft het CWI toestemming verleend de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
In de brief staat, o.m.:
U heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat u vanwege de bedrijfseconomische omstandigheden in samenhang met uw persoonlijke omstandigheden heeft moeten besluiten tot inkrimping van de personeelsformatie.
Bij brief van 12 mei 2005 wordt eiseres tegen 31 augustus 2005 ontslagen.
Op 13 mei 2005 heeft eiseres zich ziek gemeld.
2. Eiseres meent dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
Zij voert daartoe aan dat, volgens haar, door gedaagde onvoldoende is aangetoond dat de bedrijfseconomische omstandigheden de ontslagaanvraag rechtvaardigen. Ter adstructie van haar stelling legt zij een verklaring van een registeraccountant over, welke accountant naar het beschikbare cijfermateriaal heeft gekeken. Eiseres voert ook aan dat de dochter van de heer […] het bedrijf na de pensionering van haar vader zal kunnen voortzetten. Eiseres stelt dan ook dat er primair sprake is van een voorgewende reden.
Subsidiair voert zij aan dat het ontslag ook kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van de opzegging voor eiseres te ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde bij opzegging, nu voor eiseres geen financiële vergoeding is getroffen. Eiseres meent, aansluitend bij de kantonrechterformule in 685-procedures, dat de C factor 1,5 dient te zijn, nu eiseres overspannen is geraakt vanwege de slechte werksfeer.
Eiseres vordert in rechte verklaring voor recht dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en veroordeling van gedaagde tot betaling aan haar van een bedrag van € 42.136,- subsidiair € 33.709,- danwel een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen. Voorts vordert zij € 1.190,- buitengerechtelijke kosten en veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3. Gedaagde heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
Gedaagde wijst erop dat het CWI het verzoek cijfermatig voldoende onderbouwd achtte.
Gedaagde meent dat noch de financiële positie van de holding noch die van de persoon […] een rol mag spelen. Gedaagde heeft voorts weersproken dat de dochter van […] dit bedrijf zal voortzetten.
Gedaagde heeft bestreden dat het onslag kennelijk onredelijk is, omdat er geen vergoeding is toegekend. Gedaagde heeft gemotiveerd betwist het gebruik van de kantonrechtersformule in deze context. Zij meent dat er, gelet op opleiding en ervaring, zeker kansen op de arbeidsmarkt zijn voor eiseres. Daarnaast stelt gedaagde zich ingespannen te hebben voor eisers elders werk te vinden. Gedaagde betwist dat de werksfeer door haar toedoen is verslechterd.
Beoordeling van het geschil
4. Eiseres heeft bij repliek aangevoerd dat op de conclusie van antwoord geen acht kan worden geslagen omdat deze niet conform art 83 RV is ondertekend en bewijsaanbod op grond van art 128 lid 5 Rv ontbreekt. Voorts heeft zij gesteld dat er geen goede machtiging is.
De gemachtigde van gedaagde is voor antwoord in persoon verschenen en heeft het schriftelijke stuk als productie overgelegd. Een handtekening is dan niet noodzakelijk. Bovendien heeft de gemachtigde een ondertekende aanbiedingsbrief bij gevoegd.
In het dossier bevindt zich een op 16 juni 2005 ter griffie ingekomen machtiging, waarin [gedaagde] mevrouw Gleiss machtigt gedaagde te vertegenwoordigen “betreffende het verweer inzake de vordering van [eiseres].”
Uit de stukken blijkt dat […] de directeur is van de holding die de directie van gedaagde vormt.
Het feit dat er geen bewijs van de stellingen wordt aangeboden, heeft slechts tot gevolg dat geen bewijs zal worden opgedragen aan die partij.
De verweren terzake worden dan ook gepasseerd.
5. Een voorgewende reden is een bestaande reden die niet de werkelijke ontslaggrond is.
Eiseres heeft niets gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat in casu zij is ontslagen om een andere reden dan de financiële situatie.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van eiseres dan ook als zijnde een beroep op het bestaan van een valse reden.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het CWI op basis van de overgelegde bescheiden terecht kunnen concluderen dat er sedert 2004 sprake is van een omzetdaling welke daling zich in 2005 heeft voortgezet.
Eiseres heeft weliswaar betoogd dat de cijfers van het eerste kwartaal van 2005 onvoldoende zijn om te kunnen concluderen voor het verdere verloop van de omzet in 2005, doch in deze procedure heeft eiseres gemotiveerd gesteld noch aangetoond dat verder in 2005 de cijfers rooskleuriger werden en/of de werkzaamheden in omvang toenamen.
Gedaagde heeft onbetwist gesteld dat haar bedrijf thans “drijft” op de persoonlijke inzet en kwaliteiten van de heer […]. Hij wil het om gezondheidsredenen rustiger aan doen en binnen afzienbare tijd geheel stoppen. Dat is gelet op zijn leeftijd niet onaannemelijk en onbegrijpelijk
Het CWI heeft terecht met dat gegeven rekening gehouden.
Dat de groep, waar de werkmaatschappij bij welke eiseres in dienst is, onderdeel van is, geheel bezien als een financieel gezond bedrijf zou kunnen worden beschouwd, doet daar niet aan af. Het geld wordt immers verdiend in de werkmaatschappij. In dit verband wordt er op gewezen dat ook de door eiseres ingeschakelde accountant ervan uitgaat dat het vermogen bedoeld is als pensioenvoorziening van […] ( en zijn meewerkende echtgenote).
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat het CWI heeft kunnen vaststellen dat er sprake is van bedrijfseconomische reden die nopen tot inkrimping.
6. Met gedaagde is de kantonrechter van oordeel dat in een procedure als deze de “kantonrechtersformule” niet van toepassing is. Een en ander neemt niet weg dat desondanks geoordeeld dient te worden of er sprake is van een situatie als bedoeld in art 681 lid3 sub b BW. Zo daar sprake van is, is een billijke vergoeding aan de orde.
In casu is daarvan na het oordeel van de kantonrechter sprake van. Daartoe overweegt zij het volgende.
De bedrijfseconomische situatie is niet zodanig dat er geen ruimte is voor enige vergoeding.
Met eiseres is de kantonrechter van oordeel dat in dit verband naar de financiële situatie van de gehele groep gekeken dient te worden.
Door gedaagde wordt bovendien, gelet op de leeftijd en gezondheid van […], er welbewust van afgezien uiterste inspanningen te doen om het tij te keren, zo blijkt uit haar eigen stellingen. Dat is op zich haar goed recht, doch feit is wel dat daardoor eiseres haar baan verliest.
Van belang is voorts de duur en omvang van het dienstverband, het genoten salaris en de leeftijd van eiseres. Gelet op haar leeftijd moeten de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt gering worden geacht. In theorie wordt het wenselijk geacht dat ook ouderen blijven deelnemen aan het arbeidsproces, doch het is een feit van algemene bekendheid dat werkgevers in de praktijk de voorkeur geven aan jongere en goedkopere krachten. Gedaagde heeft nog betoogd dat een rol dient te spelen haar inspanningen om voor eiseres een andere baan te vinden. Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat gedaagde weliswaar her en der bij relaties heeft geprobeerd eiseres onder dak te brengen, doch feitelijk heeft dat niets opgeleverd. Niet is gebleken dat zulks, zoals gedaagde stelt, eiseres te verwijten valt. Dat eisers in een enkel geval een paar dagen wenste na te denken alvorens te solliciteren, doet daar niet aan af.
Wanneer er in een kleine setting als de onderhavige gedwongen ontslagen vallen, komt dat meestal niet de sfeer ten goede. Dat zulks in casu ook het geval was wil de kantonrechter dan ook wel aannemen. Of dit vooral de werkgever aan te rekenen valt is, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagde, niet vast komen te staan. Eiseres heeft na die betwisting geen (concreet) bewijs aangeboden van haar stellingen terzake.
Bij de berekening van de hoogte van de toe te kennen vergoeding, wordt wel rekening gehouden met het feit dat de procedure bij het CWI langer duurt dan de procedure in 7: 685 BW –zaken en dat een veel langere opzegtermijn in acht genomen wordt.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende acht de kantonrechter in casu een bedrag van € 20.000,- bruto passend.
7. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten, zodat dat bedrag zal worden toegewezen.
8. Eiseres heeft wel verweer gevoerd tegen de door gedaagde gevorderde kosten. Daargelaten dat voor een dergelijke vordering, zoals eiseres terecht stelt, een reconventionele vordering dient te worden ingesteld, is ook niets gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat gedaagde voorafgaande aan deze procedure werkzaamheden heeft gedaan die toekenning van buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen. Aan gedaagde zullen dan ook geen buitengerechtelijke kosten worden toegekend.
9. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, vindt de kantonrechter aanleiding de kosten te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen een bedrag van € 20.000 bruto;
compenseert de proceskosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.Kemp-Randewijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2005, in aanwezigheid van de griffier.