ECLI:NL:RBDOR:2003:AN8436
Rechtbank Dordrecht
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor theater en parkeergarage
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg op 21 oktober 2003 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente M. Dit besluit betrof de verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan en de bouwvergunning voor de bouw van een theater en een ondergrondse parkeergarage. De verzoekers, bestaande uit een belangenvereniging en enkele individuen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening omdat zij vreesden voor onomkeerbare schade aan hun belangen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoeken, maar heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van de verzoekers tegen het bouwplan beoordeeld. De rechter oordeelde dat het bouwplan in strijd is met enkele voorschriften van het bestemmingsplan, maar dat de vrijstelling die door het college was verleend, rechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft daarbij de ruimtelijke onderbouwing van het college als voldoende beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de vergunninghoudster, de gemeente M., zwaarder wegen dan die van de verzoekers.
De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van de verzoekers over de parkeerbehoefte en de welstandscommissie overwogen. Hoewel de verzoekers stelden dat er niet voldoende parkeerplaatsen zouden zijn en dat het advies van de welstandscommissie geclausuleerd was, oordeelde de voorzieningenrechter dat het college op een juiste wijze had gehandeld. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen onherstelbare schade voor de verzoekers zou optreden en de vergunning rechtmatig was verleend.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de vergunninghoudster en die van de verzoekers, en bevestigt dat de rechter in dit soort zaken terughoudend is in het verstoren van besluiten van het college, mits deze besluiten rechtmatig zijn genomen.