ECLI:NL:RBDOR:2003:AN8040
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling en inningsbevoegdheid in civiele procedure
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 november 2003 uitspraak gedaan in de zaak tussen Rabo Financieringsmaatschappij B.V. en een gedaagde. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 5 maart 2003 en een proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2003. De kern van de zaak betreft de inningsbevoegdheid van Rabo met betrekking tot een vordering op de gedaagde. Rabo heeft bewijs geleverd dat de inningsbevoegdheid is overgegaan op haar en dat de gedaagde op de hoogte was van de vordering, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen en de bewijsstukken die zijn overgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabo in staat is geweest om aan te tonen dat de gedaagde op de hoogte was van de brief van 12 mei 1999, die hem was toegestuurd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het niet ontvangen van deze brief, aangezien deze correct was geadresseerd en er bewijs is dat de brief aangetekend was verzonden. De rechtbank heeft de vordering van Rabo toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.472,85, vermeerderd met rente en proceskosten.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat de gedaagde de proceskosten moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 1.560,- aan salaris van de procureur en € 352,89 aan verschotten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Rabo het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in beroep gaat. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Croes en is openbaar uitgesproken op de zitting van 12 november 2003.