ECLI:NL:RBDOR:2003:AN8040

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42139n HA ZA 01-2984
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en inningsbevoegdheid in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 november 2003 uitspraak gedaan in de zaak tussen Rabo Financieringsmaatschappij B.V. en een gedaagde. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 5 maart 2003 en een proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2003. De kern van de zaak betreft de inningsbevoegdheid van Rabo met betrekking tot een vordering op de gedaagde. Rabo heeft bewijs geleverd dat de inningsbevoegdheid is overgegaan op haar en dat de gedaagde op de hoogte was van de vordering, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen en de bewijsstukken die zijn overgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabo in staat is geweest om aan te tonen dat de gedaagde op de hoogte was van de brief van 12 mei 1999, die hem was toegestuurd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het niet ontvangen van deze brief, aangezien deze correct was geadresseerd en er bewijs is dat de brief aangetekend was verzonden. De rechtbank heeft de vordering van Rabo toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.472,85, vermeerderd met rente en proceskosten.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de gedaagde de proceskosten moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 1.560,- aan salaris van de procureur en € 352,89 aan verschotten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Rabo het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in beroep gaat. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Croes en is openbaar uitgesproken op de zitting van 12 november 2003.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rabo Financieringsmaatschappij B.V,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
procureur: mr. J.A. Visser,
tegen
gedaagde,
wonende te (woonplaats),
gedaagde,
procureur: mr. J.H. Silfhout.
Partijen worden hieronder aangeduid als Rabo en (gedaagde).
Het verdere procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 5 maart 2003 en de daarin vermelde stukken,
- akte houdende producties zijdens Rabo,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2003 met aangehechte producties,
- akte houdende uitlating producties zijdens(gedaagde).
2. Aan de zijde van Rabo is gehoord de getuige (getuige Rabo). Aan de zijde van (gedaagde) is gehoord de (getuige gedaagde) .
De verdere beoordeling van het geschil
3. Bij voornoemd vonnis is Rabo toegelaten te bewijzen:
A. dat de inningsbevoegdheid ten aanzien van de onderhavige vordering is overgegaan op Rabo.
B. dat haar brief van 12 mei 1999 (gedaagde) heeft bereikt.
4. De rechtbank is van oordeel dat Rabo in het leveren van het onder 3A bedoelde bewijs is geslaagd. Dit oordeel berust op de navolgende overwegingen.
5. Ter beantwoording van de vraag of tussen De Lage Landen Financieringen (hierna: DLLF) en Rabo een overgang van inningsbevoegdheid is overeen gekomen, komt het aan op de zin die Rabo en DLLF in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6. Uit de verklaring van getuige (getuige Rabo) blijkt dat DLLF en Rabo de bedoeling hebben gehad om Rabo inningsbevoegd te doen zijn ten aanzien van, onder andere, de vordering van DLLF op (gedaagde). Met name volgt dit uit de verklaring van (gedaagde Rabo) dat DLLF de incasso zou gaan verzorgen voor de Rabobanken en dat dit evenzeer de bedoeling was bij de nadien tussen DLLF en Rabo gesloten overeenkomst.
7. Het oordeel van de rechtbank dat Rabo tevens is geslaagd in het leveren van het sub 3 onder B genoemde bewijs, berust op het navolgende.
8. De adressering op de verstuurde brief komt overeen met het toenmalige adres zoals weergegeven op het door Rabo overgelegde authentieke uittreksel uit het GBA-register. Het blijft voor risico van (gedaagde) indien en voorzover hij feitelijk niet op dit adres verbleef. Dat (gedaagde) geen kennis heeft genomen van de inhoud van de brief, blijft eveneens voor zijn risico. De brief vermeldt de instructie "aantekenen met bericht van ontvangst." Rabo heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat op 14 mei kennisgeving is achtergelaten van een aangetekend stuk, dat op 21 mei een tweede kennisgeving is achtergelaten en dat dit stuk op 5 juni als zijnde niet afgehaald en derhalve onbestelbaar retour is gezonden. (Gedaagde) heeft ook niet langer betwist dat de brief hem is aangeboden, gelet op zijn getuigenverklaring "Die kennisgeving zal er wel geweest zijn, maar ik heb niets gezien. Er was toen veel post en mijn zoon was daarmee niet zo netjes."
9. Op grond van het voorgaande dient de vordering van Rabo te worden toegewezen.
10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal (gedaagde) worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt (gedaagde) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Rabo te betalen een bedrag van € 11.472,85, te vermeerderen vanaf 1 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening met de variabele contractuele rente over laatstgenoemd bedrag van -op het moment van dagvaarden- 11,4 % per jaar, voor zover dit percentage het ingevolge de Wet op het consumentenkrediet maximaal toegestane percentage niet te boven gaat;
veroordeelt (gedaagde) in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rabo bepaald op € 1.560,- aan salaris van de procureur en € 352,89 aan verschotten, waarvan € 217,- aan griffierecht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Croes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 november 2003.