(gedaagde) vordert na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de erfpacht niet rechtsgeldig is opgezegd, noch door de
opzegging bij exploot van 4 februari 2002 noch door de opzegging bij exploot van 16
oktober 2001, en dat de erfpacht derhalve niet per 4 februari 2003 zal eindigen dan
wel per 1 december 2001 beëindigd is;
II. (eiser 1 en eiser 2) te veroordelen om, binnen 24 uur na betekening van het ten deze te
wijzen vonnis, de inschrijving van beide onder sub I bedoelde opzeggingen van de
erfpacht in de openbare registers door te halen op straffe van verbeurte aan (gedaagde)
van een dwangsom ad € 5.000,-- (vijfduizend Euro) per dag, voor iedere dag dat
(eiser 1 en eiser 2) nalaten aan deze veroordeling te voldoen;
III. (eiser 1 en eiser 2) te veroordelen om op de gronden voormeld, aan (gedaagde) te
betalen, een schadevergoeding op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW, ter
zake de schade welke (gedaagde) heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige
beslaglegging, althans, indien het onder sub I gevorderde wordt toegewezen door de rechtbank, ter zake de schade welke (gedagde) heeft geleden als gevolg van de niet-rechtsgeldige opzegging(en) van de erfpacht, door (gedaagde) voorlopig begroot op
€ 18.604,99 (zegge: achttienduizend zeshonderd vier Euro en negenennegentig cent); meer subsidiair, een schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen het door de heer en mevrouw (namen) te (woonplaats) gedane bod van FL. 530.000,-- k.k. en de -na
toewijzing van het hiervoor onder sub II gevorderde- te realiseren verkoopprijs van de
woning van (gedaagde); dan wel uiterst subsidiair, een schadevergoeding nader op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente
over de primair en (meer of uiterst) subsidiair gevorderde schadevergoeding vanaf 15
oktober 2001, zijnde de dag waarop (eiser 1 en eiser 2) de beslagen hebben gelegd, althans vanaf 16 oktober 2001, zijnde de dag waarop de opzegging van de erfpacht is
ingeschreven in de openbare registers, tot de dag der algehele voldoening;
IV (eiser 1 en eiser 2). te veroordelen om op de gronden voormeld, aan (gedaagde) te betalen, indien het onder sub I gevorderde door de rechtbank wordt toegewezen, een
schadevergoeding op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW ter zake de
hierboven in punt 40 omschreven schade, welke (gedaagde) heeft geleden als gevolg van de niet-rechtsgeldige opzegging en de inschrijving daarvan in de openbare registers en welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
V. voor zover de rechtbank in conventie oordeelt dat de erfpacht door opzegging bij exploot van 4 februari 2002 is beëindigd, (eiser 1 en eiser 2). te veroordelen om op de
gronden voormeld, aan (gedaagde) te betalen, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, althans op grond van de redelijkheid en billijkheid, een vergoeding van de waarde van het recht van erfpacht alsmede een vergoeding ter zake de opstallen, welke zich op de in erfpacht uitgegeven grond bevinden, in alle gevallen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. voor zover de rechtbank in conventie oordeelt dat de erfpacht door opzegging bij exploot van 16 oktober 2001 is geëindigd, (eiser 1 en eiser 2) te veroordelen om op de gronden voormeld, aan (gedaagde) te betalen, de vergoeding van de waarde van het erfpachtsrecht, welke (esier 1 en eiser 2) op grond van artikel 5:87 lid 2 BW alsdan aan (gedaagde) verschuldigd is alsmede (eiser 1 en eiser 2) te veroordelen om op de gronden voormeld, aan (gedaagde) te betalen, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, althans op grond van de redelijkheid en billijkheid, een vergoeding ter zake de opstallen, welke zich op de in erfpacht uitgegeven grond bevinden, in alle gevallen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VII. (eiser 1 en eiser 2) te veroordelen in de kosten van het geding.