ECLI:NL:RBDOR:2002:AF2278

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/636
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning en vrijstelling wegens vervallen verklaring van geen bezwaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 23 oktober 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning en vrijstelling voor de bouw van 33 appartementen en 7 dijkwoningen. De burgemeester en wethouders van Alblasserdam hadden op 22 januari 2002 vrijstelling verleend van het bestemmingsplan 'Lammetjeswiel' en een bouwvergunning afgegeven. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de geldigheidsduur van de verklaring van geen bezwaar ten tijde van de beslissing op bezwaar was verstreken, wat zou leiden tot ernstige twijfels over de rechtmatigheid van de verleende vergunning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de geldigheidsduur van de verklaring van geen bezwaar inderdaad was verlopen op het moment van de beslissing op bezwaar. Dit betekende dat de handhaving van de verleende vrijstelling en bouwvergunning niet meer mogelijk was. De rechter schorste zowel het primaire besluit als het bestreden besluit, omdat er ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester en wethouders. Tevens werd bepaald dat de gemeente Alblasserdam het door verzoeker betaalde griffierecht van € 109,00 diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de geldigheid van de verklaring van geen bezwaar in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de noodzaak voor een goede ruimtelijke onderbouwing bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen. De voorzieningenrechter heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechtszekerheid voor betrokkenen bij ruimtelijke ordeningsprocedures.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK TE DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 02/636
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake:
A te B, verzoeker,
tegen
Burgemeester en wethouders van Alblasserdam, verweerders.
I. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 22 januari 2002, verzonden op 1 februari 2002, hebben verweerders met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: de WRO) aan C […] v.o.f. te D (verder te noemen: vergunninghoudster) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Lammetjeswiel”, alsmede bouwvergunning voor het bouwen van 33 appartementen en 7 dijkwoningen op het perceel […]-[…] […]-[…] te B, kadastraal bekend sectie […], nummers […], […], […](ged.) en […] (ged.).
Tegen dit besluit heeft verzoeker op grond van het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bij brief van 4 maart 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerders.
Bij besluit van 2 juli 2002 hebben verweerders de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 6 augustus 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij dit schrijven heeft verzoeker tevens een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Dit verzoek om voorlopige voorziening is op 18 oktober 2002 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon ter zitting verschenen.
Verweerders zijn ter zitting verschenen bij hun gemachtigden mw. C. Corbeau en B.A.M. Welschen, ambtenaren der gemeente, alsmede bij drs. P.A. Zevenbergen, wethouder.
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland zijn verschenen bij gemachtigde M.H. Bakker, ambtenaar der provincie.
Vergunninghoudster is ter zitting verschenen bij gemachtigde mr. R.G. Degenaar, advocaat te Dordrecht, in het bijzijn van X, projectmanager van vergunninghoudster.
II. Beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in dit verband de toetsing van het bestreden besluit meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De hier aan de orde zijnde bouwplannen betreffen de realisatie van 33 appartementen en zeven dijkwoningen. De gronden waarop de bouwplannen zijn gesitueerd hebben volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Lammetjeswiel” voor een deel de bestemming “Bedrijven”, voor een deel de bestemming ”Erf” en voor een deel de bestemming “Tuin”. Niet in geding is dat de bouwplannen in strijd zijn met voormelde bestemmingen. In verband hiermee hebben verweerders de bouwvergunning verleend met toepassing van de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
In een circulaire van 4 april 2000, nr. DRGG/ARB/2000/3280, gericht aan Burgemeester en Wethouders van de in Zuid-Holland gelegen gemeenten, hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (verder te noemen: GS) de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO gespecificeerd. Daarbij zijn twee hoofdcategorieën onderscheiden, A en B, waarvoor respectievelijk specifieke verklaringen van geen bezwaar en bijzondere verklaringen van geen bezwaar kunnen worden verleend. Met betrekking tot hoofdcategorie A, welke ziet op projecten die in overeenstemming zijn met door GS en de Provinciale Planologische Commissie (verder te noemen: PPC) geaccordeerd ruimtelijk beleid, hebben GS - voor zover hier van belang – het volgende gesteld:
„Het tijdig formuleren en in overleg brengen van gemeentelijk ruimtelijk beleid willen wij met kracht stimuleren. De aanwezigheid van dergelijk beleid willen wij dan ook honoreren. Tevens is, indien op provinciaal niveau met een (onderdeel van een) gemeentelijk ruimtelijk document is ingestemd, voor ons voldoende sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing c.q. een goede ruimtelijke ordening. Onder die omstandigheden zien wij overigens geen noodzaak voor een nadere rol van de provincie, indien zienswijzen of bedenkingen zijn ingediend. Wel dringen wij er bij u op aan in de (hierna te noemen) ruimtelijke plannen niet alleen aan de economische uitvoerbaarheid maar ook aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid voldoende aandacht te besteden.
Op grond van het voorgaande hebben wij, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, besloten een specifieke verklaring van geen bezwaar te zullen verlenen voor de volgende situaties:
a. Het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de PPC een eensluidend positief advies heeft uitgebracht. In de praktijk betreft dat die onderdelen, waarover geen opmerkingen met hardheidsgradering G1 en G2 zijn gemaakt. Voor planonderdelen waarvoor een aanbeveling is gedaan (A) gaan wij ervan uit dat u bij het verlenen van de vrijstelling zoveel mogelijk aan de aanbeveling(en) tegemoet zult komen. De verklaring behoeft niet afzonderlijk aangevraagd te worden. Wij zullen u zo spoedig mogelijk na het PPC-advies berichten voor welke planonderdelen de verklaring verleend wordt. De verklaring blijft geldig tot 1 jaar na het uitbrengen van het PPC-advies. Indien binnen die termijn het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd en vervolgens binnen de wettelijke termijn het plan wordt vastgesteld, blijft de verklaring van kracht. De verklaring vervalt op het ogenblik dat wij het besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan nemen.
b…..
……”.
In verband met onderhavige bouwplannen hebben verweerders op 1 augustus 2000 het voorontwerpbestemmingsplan “Papiergarenfabriek” (verder te noemen: het voorontwerpbestemmingsplan) vastgesteld. Op 8 februari 2001 is dit behandeld in de PPC. Bij brief van 21 februari 2001 heeft de PPC onder het maken van enkele opmerkingen met de gradering G2 en het doen van enkele aanbevelingen verweerders verzocht met de gemaakte opmerkingen rekening te houden en meegedeeld voor het overige met het voorontwerpbestemmingsplan in te stemmen. Bij brief van 27 april 2001 hebben verweerders onder toezending van de Notitie locatie papiergarenfabriek Alblasserdam op deze brief gereageerd. Op 10 mei 2001 is het voorontwerpbestemmingsplan wederom in de PPC behandeld. Bij brief van 12 juni 2001 heeft de PPC GS geadviseerd de gevraagde specifieke verklaring van geen bezwaar te verlenen. GS hebben bij besluit van 3 juli 2001, kenmerk DRGG/ARB/01/5458, een specifieke verklaring van geen bezwaar verleend voor het gebruik, de geplande bouwwerken en werken in het gehele plangebied. Zij hebben daarbij aangegeven dat de verklaring uiterlijk geldig is tot 10 mei 2001.
Ter zitting is komen vast te staan dat deze datum een kennelijke schrijffout bevat en dat de verklaring van geen bezwaar overeenkomstig het provinciale vrijstellingenbeleid als neergelegd in eerdergenoemde circulaire geldig is tot 1 jaar na het uitbrengen van het PPC-advies, waaronder GS verstaan de dag waarop de vergadering van de PPC plaatsvond waarin werd ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan, derhalve tot 10 mei 2002.
De voorzieningenrechter stelt vast, en door partijen is ook niet bestreden, dat het voorontwerpbestemmingsplan niet voor 10 mei 2002 ter visie is gelegd. Gezien het hierboven weergegeven beleid van GS volgt hieruit dat de geldigheid van de specifieke verklaring van geen bezwaar op 10 mei 2002 is komen te vervallen en ten tijde van het bestreden besluit niet meer geldig was.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat in het kader van het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift waarvan de indiener ontvankelijk is, een volledige heroverweging van het aangevochten besluit dient plaats te vinden, hetgeen inhoudt dat opnieuw omtrent het al dan niet verlenen van de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning dient te worden beslist. Dit betekent dat rekening behoort te worden gehouden met de ten tijde van evenbedoelde beslissing bestaande situatie. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormde de omstandigheid dat ten tijde van de beslissing op bezwaar de specifieke verklaring van geen bezwaar was vervallen, een beletsel voor handhaving van de met toepassing van die verklaring verleende vrijstelling en bouwvergunning.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat ernstige twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen. Om te voorkomen dat uitvoering zal kunnen worden gegeven aan het primaire besluit van verweerders waarbij bouwvergunning is verleend ziet de voorzieningenrechter aanleiding ook dit besluit te schorsen.
Aangezien de voorzieningenrechter niet is gebleken van kosten welke verzoeker in dit proces redelijkerwijs heeft moeten maken, ziet zij geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Ten slotte ziet de voorzieningenrechter nog aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat de gemeente Alblasserdam het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,00 vergoedt.
Beslist wordt als volgt.
III. Uitspraak.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht,
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb toe, in dier voege dat zowel het bestreden besluit van 2 juli 2002 als het primaire besluit van 22 januari 2002 wordt geschorst;
- beveelt dat de gemeente Alblasserdam het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.M. van Dun, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A. Landstra, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 oktober 2002
Afschrift verzonden op: