PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nrs.: AWB 01/442
AWB 01/443
Uitspraak ex artikel 8:84 juncto artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Landbouwbedrijf Agrilinde B.V. te Zuid-Beijerland, verzoekster/eiseres,
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
Bij besluit van 22 april 1999 heeft verweerder verzoekster/eiseres (verder te noemen: eiseres), naar aanleiding van haar aanvraag, op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 een tegemoetkoming van f 51.276,- toegekend in de door haar geleden schade in verband met de mislukte oogst van stamslabonen als gevolg van de hevige regenval op 13 en 14 september 1998.
Bij besluit van 22 februari 2000 heeft verweerder de door eiseres tegen dit besluit ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2000, verzonden 15 december 2000, reg.nr. AWB 00/202, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank) het hiertegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder terzake een nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder te noemen: de Afdeling).
Bij brief van 19 maart 2001 heeft verweerder desgevraagd aan eiseres medegedeeld dat hij het niet zinvol acht om een nieuw besluit te nemen zolang op het hoger beroep niet is beslist en rechtens niet definitief vaststaat welke uitgangspunten voor de besluitvorming hebben te gelden.
Bij brief van 29 maart 2001, ingekomen op 30 maart 2001, heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing van verweerder op het oorspronkelijke bezwaarschrift.
Bij gelijktijdig schrijven heeft eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de president van de rechtbank.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 24 april 2001 ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde mr. W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. J.W. Genuit, werkzaam bij de Utrechtse Juristen Groep.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de president voorts, indien een verzoek als hiervoor bedoeld is gedaan terwijl tevens beroep is ingesteld en de president van oordeel is dat na zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De president is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, voornoemd.
In dit kader overweegt de president het volgende.
Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt voor de toepasing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan dat bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is deze afdeling met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep of beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder te noemen: de Afdeling) moet gelet op artikel 6:24 van de Awb onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb ook worden verstaan een nieuwe beslissing op bezwaar die wordt genomen terwijl hoger beroep aanhangig is tegen de uitspraak waarbij de oorspronkelijke beslissing op bezwaar is vernietigd. De nieuwe beslissing dient derhalve te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, zodat het hoger beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede moet worden geacht te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
Inmiddels heeft de Afdeling in haar uitspraak van 8 maart 2001, reg.nr. 200002876/1, overwogen dat onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb mede dient te worden verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na vernietiging door de eerste rechter van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar, zodat het hoger beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede moet worden geacht te zijn gericht tegen een dergelijk besluit. Naar het oordeel van de president moet deze redenering ook worden gevolgd in gevallen waarin verweerder schriftelijk weigert een nieuw besluit te nemen.
Gelet op het vorenstaande acht de president zich niet bevoegd kennis te nemen van het thans in geding zijnde beroep. Aangezien de rechtbank in de hoofdzaak niet bevoegd is is niet voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb vervatte voorwaarde waaronder de president bevoegd is een voorlopige voorziening te treffen
De president ziet voorts gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb aanleiding het beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening door te zenden naar de Afdeling.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
De president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 juncto artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht:
- verklaart zich onbevoegd;
stelt het op 30 maart 2001 ingekomen beroepschrift en verzoek om voorlopige voorziening in handen van de griffier, ten einde dit door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, respectievelijk haar Voorzitter;
- bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van f 900,- aan haar wordt terugbetaald.
Aldus gegeven door mr. B.M. van Dun, president, en door deze en mr. M.C. Woudstra, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 26 april 2001
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de hoofdzaak, kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.