ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Uitspraak in de zaak van B.V. Aannemingsbedrijf [naam] e.a. te [woonplaats], eiseres,
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluiten van 10 en 11 januari 2000, kenmerk AVM-2000-00091/93, heeft verweerder op grond van de Wet beheer waterstaatswerken (verder te noemen: Wbr) vergunning verleend aan het hoogheemraadschap van de Albasserwaard en de Vijfheerenalnden voor het maken van werken in het zomerbed van de rechteroever van de rivier de Beneden-Merwede tussen kilometerraai 969 en 970, respectievelijk 970 en 971 in de gemeente Sliedrecht.
Tegen deze besluiten heeft eiseres op grond van het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij brief van 16 februari 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 1 augustus 2000, kenmerk RXJ/2000.9907 I, heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 september 2000, ingekomen op 7 september 2000, beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank).
De zaak is op 5 januari 2001 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigden [naam 1] en [naam 2].
Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigden mr. P. Putters en ir. D.C. van Ooijen.
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden is verschenen bij gemachtigde mr. A.R. Krijgsman.
Artikel 24, eerste lid, van de Wet op de waterkering (verder te noemen: Wwk) bepaalt dat tegen een besluit op grond van artikel 7, voor zover dit is genomen met toepassing van de artikelen 17 tot en met 23, en de artikelen 18 tot en met 23, een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de raad van State (verder te noemen: ABRS).
De ABRS heeft bij uitspraak van 26 juni 2000 (AB 2000/407) bevoegd geacht in eerste en enige instantie kennis te nemen van een beroep tegen de weigering van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland tot herzieningen van hun goedkeuring voor het dijksversterkingsplan voor dijkvak 14 te Sliedrecht. Tegen dit besluit, dat de in de artikelen 17 tot en 23 en de artikelen 18 tot en met 23 van de Wwk bedoelde procedure niet had doorlopen, stond op grond van artikel 24 van de Wwk geen rechtstreeks beroep bij de ABRS open. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwk (Kamerstukken II 1994-1995, 21 195, nr. 12. P. 8 en 13-14) alsmede gelet op het belang van de rechtseenheid ten aanzien van het beroepsrecht inzake de Wwk, dienen beroepen die hun grondslag vinden in de Wwk echter zoveel mogelijk door de ABRS, oordelende in eerste en enige aanleg, te worden behandeld, aldus de ABRS.
Naar het oordeel van de rechtbank gaan de hiervoor bedoelde overwegingen van de ABRS evenzeer op voor het thans voorliggende beroep, dat ingevolge artikel 2 van de Wwk, eveneens zijn grondslag vindt in de Wwk en dat ziet op besluiten ter uitvoering van het in die zaak aan de orde zijnde dijkversterkingsplan.
Niet de rechtbank, maar de ABRS is derhalve, als eerste en enig instantie, bevoegd kennis te nemen van dit beroep.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren en het beroepschrift en de stukken doorzenden naar de ABRS.
De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank beslist als volgt.
De Arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
verklaart zich onbevoegd;
bepaalt dat het beroepschrift wordt doorgezonden naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs.
J. Brand en L. de Loor-Alwin, rechters, en door de voorzitter en mr. A. Landstra, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 16 februari 2001
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.