ECLI:NL:RBDOR:2001:AB1530

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00 / 302
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor aanpassing effluentleiding in verband met dijkversterking

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht op 20 april 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen het dagelijks bestuur van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden te Dordrecht (eiser) en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (verweerder). De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten voor de aanpassing van de effluentleiding van de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Sliedrecht, welke aanpassing noodzakelijk was door de werkzaamheden aan de rivierdijk te Sliedrecht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 2 december 1998, waarin het verzoek om vergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dijkversterking een werk is als bedoeld in de Deltawet en dat de aanpassing van de effluentleiding noodzakelijk was als gevolg van deze werkzaamheden. De rechtbank heeft overwogen dat eiser recht heeft op een financiële bijdrage van 100% van de kosten van de aanpassing van de effluentleiding, op grond van artikel 5, lid 3 van de Deltawet, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2 van dezelfde wet. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT.
Sector Bestuursrecht
Reg.nr: AWB 00 / 302
Uitspraak in de zaak van
Het dagelijks bestuur van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden te Dordrecht, eiser
tegen
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 2 december 1998 heeft verweerder het verzoek van eiser tot vergoeding van de kosten van de aanpassing van de effluentleiding van de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Sliedrecht op grond van artikel 5, lid 3 juncto artikel 3, lid 2 van de Deltawet afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser op grond van het bepaalde in artikel 7:1, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bij brief van 15 december 1998 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 7 april 2000, kenmerk RXJ/2000.45311, heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 mei 2000, ingekomen 17 mei 2000, beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank).
De zaak is op 9 maart 2001 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mevrouw C. van der Zwet, en ing. P. de Haan, beiden werkzaam bij eiser.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. P.J. van Alphen en F.J.M. van Vliet, beiden ambtenaar in dienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
2. Overwegingen.
In artikel 1, aanhef en onder II sub d van de Deltawet is het volgende bepaald:
“Ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden worden werken uitgevoerd tot versterking van de hoogwaterkering langs de Rotterdamsche Waterweg en daarmede in open verbinding staande wateren;”
In artikel 3, lid 2 van de Deltawet is het volgende bepaald:
“Indien als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken voorzieningen moeten worden getroffen ter aanpassing van bestaande waterstaatswerken of nieuwe vervangende werken tot stand moeten worden gebracht, geschiedt dit door de beheerders dan wel door degenen, die daartoe uit anderen hoofde verplicht zijn.”
Artikel 5, van de Deltawet luidt, voor zover van belang als volgt:
“1. De kosten van de werken, bedoeld in de artikelen 1 onder I en 3, eerste lid, worden door het Rijk gedragen.
2. Aan degene die verplicht is tot uitvoering van werken als bedoeld in artikel 1, onder II, wordt op aanvraag een bijdrage ten laste van het Rijk toegekend van 100 pct. in de directe kosten van uitvoering.
3. Aan degene, die verplicht is tot uitvoering van werken of voorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt op aanvraag een bijdrage ten laste van het Rijk van 100 pct. in de kosten van uitvoering toegekend.
4. Onder directe kosten van uitvoering worden voor de toepassing van dit artikel verstaan:
d. de kosten tot vergoeding van door de uitvoering der werken ontstane schade, indien degene, die ingevolge het tweede en derde lid, aanspraak heeft op een bijdrage hiertoe rechtens is gehouden of indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met de verlening van de vergoeding op billijkheidsgronden heeft ingestemd.”
Vast staat dat de versterking van de rivierdijk te Sliedrecht een werk is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder II sub d, van de Deltawet. Deze dijkversterking is uitgevoerd door de beheerder van de dijk, het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Voorts staat vast dat de aanpassing van de effluentleiding van de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Sliedrecht noodzakelijk is geworden vanwege de werkzaamheden aan de rivierdijk en dat eiser was gehouden de effluentleiding aan te passen op grond van de voorwaarden van de door het Hoogheemraadschap ten behoeve van de aanwezigheid van deze leiding in de dijk verleende vergunning.
Tussen partijen is in geschil of ter zake van de kosten van het wijzigen van de effluentleiding door eiser op grond van artikel 5, lid 3 van de Deltawet een bijdrage van 100% wordt verleend, dan wel of deze kosten behoren tot de directe kosten van uitvoering in de zin van artikel 5, lid 2 van de Deltawet, in welk geval die kosten door eiser eventueel op grond van een nadeelcompensatieregeling bij het Hoogheemraadschap kunnen worden geclaimd en vervolgens door verweerder aan het Hoogheemraadschap worden vergoed op grond van artikel 5, lid 2, in samenhang met artikel 5, lid 4 onder d, van de Deltawet.
In de visie van verweerder zal eiser voor de kosten van het verleggen van kabels en leidingen op grond van artikel 5, lid 2 van de Deltawet voor een bijdrage in aanmerking komen, voor zover deze ten laste komen van de beheerder van de waterkering. Verweerder is verder van oordeel dat de wetgever met artikel 5, lid 3 niet de intentie heeft gehad een vergoeding te bieden voor de kosten van het verleggen van kabels en leidingen. Verweerder beroept zich daarvoor op de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis van de wet van 8 oktober 1969, houdende Regeling van de bijdragen bedoeld in artikel 5 van de Deltawet (Stb 1969, 460): “De kosten voor de ten gevolge van de uitvoering van werken noodzakelijke verlegging van kabels en leidingen zullen voor de Rijksbijdrage in aanmerking kunnen worden gebracht, voor zover deze ten laste komen van de beheerder van de waterkering. Verlegging van kabels en leidingen, welke met vergunning in de waterkering aanwezig zijn, zal echter naar mag worden aangenomen in de regel van de betrokken vergunninghouders worden gevorderd op grond van aan vergunning gebonden voorwaarden.”
Voor een dergelijke uitleg van de wet is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun te vinden in de tekst van de wet. Immers, blijkens artikel 5, lid 3 gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2 van de Deltawet, wordt een financiële bijdrage van 100% verstrekt aan de beheerder of aan degene die uit anderen hoofde verplicht is tot de uitvoering
1. van voorzieningen die als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken moeten worden getroffen ter aanpassing van bestaande waterstaatswerken of;
2. van nieuwe vervangende werken die als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken tot stand moeten worden gebracht.
Hiermee heeft de wetgever verweerder weliswaar enige beoordelingsruimte gelaten ter zake van de vraag of voorzieningen als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken moeten worden getroffen ter zake van de aanpassing van bestaande waterstaatswerken alsmede ter zake van de vraag of nieuwe vervangende werken als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken tot stand moeten worden gebracht, doch de tekst van de wet en ook de toelichting bieden met name geen steun voor de in de visie van verweerder besloten opvatting dat het verleggen van kabels en leidingen niet onder het begrip “voorzieningen” kan vallen of onder het begrip “werken” voor zover de kabels en leidingen zelf tot een waterstaatswerk zouden moeten worden gerekend. Verder biedt de tekst van de wet geen steun voor de opvatting dat artikel 5, lid 3 niet zou opgaan indien de rechthebbende op de kabels en leidingen tot het verleggen ervan verplicht is op grond van de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Immers, het artikel biedt uitdrukkelijk een voorziening voor degene, die “daartoe uit anderen hoofde verplicht is”.
Uit de stukken alsmede uit het behandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat het verleggen van de effluentleiding noodzakelijk is geworden teneinde de aanpassing van de bestaande dijk mogelijk te maken, zodat er sprake is van een voorziening, zijnde de verlegging van de leiding, die als gevolg van de uitvoering van een in artikel 1 bedoeld werk, zijnde de dijkversterking, moest worden getroffen ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk, zijnde de dijk. Omdat vast staat dat eiser tot de wijzigingen aan de leiding verplicht was op grond van de voorwaarden van de door het Hoogheemraadschap ten behoeve van de aanwezigheid van deze leiding in de dijk verleende vergunning moet worden geconcludeerd dat eiser moet worden beschouwd als “degene die daartoe uit anderen hoofde verplicht” was in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Deltawet.
Op grond van het voorgaande moet dan ook worden geconcludeerd dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 3, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2 van de Deltawet in aanmerking komt voor een bijdrage van 100 % van de kosten van het aanpassen van de effluentleiding.
Nu reeds uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of de effluentleiding op zichzelf of als onderdeel van de afvalwaterzuiveringsinstallatie als waterstaatswerk is te beschouwen.
Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zal de rechtbank toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb, achterwege laten.
Wel is er aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing.
De Arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- beveelt dat de staat de Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 450,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.M. van Dun, voorzitter van de meervoudige kamer, mr. J.C. Gerritse en mr. R.P. Broeders, rechters, en door de voorzitter en mr. B. Hamburger, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 20 april 2001.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.