ECLI:NL:RBDHA:2025:9980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres, die asiel heeft aangevraagd aan de grens, heeft tegen het besluit van 5 mei 2025 beroep ingesteld, waarbij zij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 9 mei 2025 gronden van beroep heeft ingediend en de gemachtigde van verweerder op 22 mei 2025 een verweerschrift heeft ingediend. Het onderzoek is op 23 mei 2025 gesloten.
De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die deze maatregel onevenredig bezwarend maken. Eiseres heeft verklaard dat er geen medische of andere omstandigheden zijn die in aanmerking moeten worden genomen, en de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank stelt vast dat dit geen voorwaarde is voor een rechtmatige bewaring op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.