ECLI:NL:RBDHA:2025:9975
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser, die asiel heeft aangevraagd, was van mening dat de minister van Asiel en Migratie een lichter middel had moeten toepassen vanwege gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 22 mei 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de minister geen aanleiding had gezien om een lichter middel toe te passen, aangezien de eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel had verklaard dat er geen medische of andere omstandigheden waren die in aanmerking moesten worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de minister aan zijn onderzoeksplicht had voldaan en dat de vrijheidsontnemende maatregel in de situatie van de eiser niet onevenredig bezwarend was. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat er onvoldoende zicht op uitzetting was, en benadrukte dat voor de oplegging van de maatregel alleen vereist is dat de eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.