ECLI:NL:RBDHA:2025:994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/9412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering heeft aangevraagd op grond van de Participatiewet, afgewezen. Verzoeker, die recentelijk uit Brazilië is teruggekeerd, had zijn aanvraag voor bijstand ingediend na zijn inschrijving in het Basisregistratie Personen (BRP) in de gemeente [plaats 1]. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, ISD Bollenstreek, omdat verzoeker feitelijk in de gemeente [plaats 2] zou verblijven, wat buiten het werkgebied van de ISD Bollenstreek ligt. Verzoeker had eerder bijstand ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij niet meer op zijn verblijfadres kon verblijven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 januari 2025, waarbij verzoeker en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij in [plaats 1] verblijft, maar dat zijn partner en kind in [plaats 2] verblijven. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen acute financiële noodsituatie is aangetoond, aangezien verzoeker in de periode van augustus tot oktober 2024 middelen heeft ontvangen. Bovendien is het feit dat verzoeker geen bewijs heeft geleverd van zijn verblijf in [plaats 1] van belang voor de beoordeling.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig is. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9412

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en

ISD Bollenstreek, verweerder

(gemachtigde: mr. D. de Borst-Mok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker van 1 december 2024. Het verzoek is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 november 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft 19 ½ jaar in Brazilië gewoond en is op 26 februari 2024 naar Nederland teruggekomen met zijn Braziliaanse partner (mevrouw [naam] ) en zoontje van één jaar oud. Op 10 juli 2024 heeft hij zich gemeld bij verweerder voor bijstand. Verweerder heeft per 10 juli 2024 bijstand toegekend tot en met 14 juli 2024 naar de gehuwdennorm met een niet-rechthebbende partner en vanaf 15 juli 2024 naar de gehuwdennorm. De bijstand is beëindigd per 23 augustus 2024, omdat verzoeker heeft verklaard dat hij niet meer kan verblijven op zijn verblijfadres in [plaats 1] . Verweerder heeft zijn feitelijk adres vanaf 23 augustus 2024 niet kunnen vaststellen.
3. Op 4 november 2024 heeft verweerder opnieuw een aanvraag ontvangen van verzoeker voor bijstand. De aanvraag is afgewezen op 13 november 2024, omdat verweerder van mening is dat verzoeker feitelijk in de gemeente [plaats 2] verblijft. Dit ligt buiten het werkgebied van de ISD Bollenstreek. Verzoeker logeert in [plaats 2] bij kennissen. Hiertoe heeft verweerder overwogen op basis van de verklaringen van verzoeker tijdens het meldingsgesprek op 4 november 2024, en de locaties van de pintransacties van verzoeker. Ondanks het briefadres van verzoeker in [plaats 1] , vindt verweerder het feitelijk verblijf leidend voor de beoordeling. Verweerder heeft tevens de aanvraag voor bijstand doorgestuurd naar de gemeente [plaats 3] , omdat zij de werkzaamheden op het gebied van werk en inkomen uitvoeren voor de gemeente [plaats 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Verzoeker voert aan dat hij onlangs is teruggekeerd uit het buitenland en zich in het BRP als woonachtig heeft ingeschreven in de gemeente [plaats 1] . Dit is de gemeente waar verzoeker laatstelijk als woonachtig ingeschreven heeft gestaan. Na zijn inschrijving in het BRP heeft hij een aanvraag voor bijstand gedaan. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zijn partner met zijn zoontje op een ander adres verblijft, namelijk bij een vriendin van de partner. Dat verklaart de pinbetalingen in [plaats 2] . Hijzelf verblijft wel in [plaats 1] bij een vriend. Verzocht wordt om het bestreden besluit op te schorten tot op het bezwaarschrift is beslist door verweerder, en om toewijzing van een (financieel) voorschot aan bijstand tot op het bezwaar is beslist.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
6. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoeker kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hem onevenredig bezwaarlijk maakt dat hij de beslissing op bezwaar af moet wachten.
6.1.
Ten aanzien van het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van een acute financiële noodsituatie. Uit het dossier blijkt dat er sprake was van middelen, verzoeker heeft namelijk geldbedragen bijgeschreven gekregen in de periode augustus 2024 tot en met oktober 2024. Verzoeker heeft het ontvangen van de betalingen niet ontkent ter zitting. Gesteld nog gebleken is dat verzoeker zich op dit moment in een dermate acute (financiële) noodsituatie bevindt die noopt tot het aannemen van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt vast dat de voorliggende kwestie enkel ziet op het vraagstuk van de verblijfplaats. Van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen sprake.
6.2.
De gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in beroep in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit niet evident onrechtmatig is en licht dit als volgt toe.
8. Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij zo’n aanvraag moet verzoeker in principe aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Hij moet onder andere aannemelijk maken waar hij woont, eet en slaapt. Verzoeker moet daarvoor informatie geven die verweerder kan controleren. Verweerder kan aan de hand van deze informatie de situatie van verzoeker controleren, bijvoorbeeld door het afleggen van een huisbezoek.
9. Uit de in het dossier aanwezige gegevens blijkt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat eiser bij de aanvraag heeft verklaard in [plaats 2] te verblijven samen met zijn partner en zoon. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zijn partner in elk geval niet in [plaats 1] verblijft. Eveneens ter zitting heeft eiser gesteld zelf sinds oktober 2024 te verblijven in [plaats 1] . Echter, verzoeker heeft hiervan geen adresgegevens verstrekt, noch aan verweerder, noch aan de voorzieningenrechter. In samenhang met de pintransacties heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in [plaats 1] verblijft. [1]
10. Uit het hiervoor overwogene volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk met de uitspraak van de CRvB van 7 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1137.