2.6.Verweerder heeft de begunstigingstermijn bij e-mail van 11 april 2025 verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende gegeven, omdat de begunstigingstermijn naar verwachting verloopt voordat er een besluit op het bezwaar van verzoeker zal worden genomen en voldoen aan de last gevolgen met zich brengt die niet eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden.
4. Verzoeker bestrijdt dat sprake is van een overtreding. Hij betoogt dat het hekwerk al in 2017 is geplaatst en dat eveneens in 2017 een voornemen tot handhavend optreden is verstuurd. Dat betekent volgens verzoeker dat in deze zaak niet de Omgevingswet maar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing is. Volgens verzoeker is voor het hekwerk onder de Wabo geen omgevingsvergunning vereist. Verzoeker verwijst hiertoe naar artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onderdeel 12, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4a van bijlage II bij het Bor. Daarnaast betoogt verzoeker dat het handhavingsbesluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Omgevingswet van toepassing is. Omdat het hekwerk zonder de vereiste omgevingsvergunning voor zowel een omgevingsplanactiviteit als een rijksmonumentenactiviteit is gerealiseerd, is volgens verweerder sprake van een overtreding. Ook bij toepassing van het oude recht zou volgens verweerder sprake zijn van een overtreding. Handhavend optreden levert volgens verweerder geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel.
Was sprake van een overtreding onder de Wabo?
6. De voor de beoordeling van deze zaak relevante artikelen uit de Wabo en bijlage II bij het Bor zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
7. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat het hekwerk onder de Wabo vergunningvrij mocht worden opgericht en in stand mocht worden gehouden. Niet in geschil is dat het hekwerk een bouwwerk is dat ter plaatse in strijd was met het bestemmingsplan. Hiervoor was dus in beginsel een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo vereist. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, leidt artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II bij het Bor er niet toe dat deze vergunningplicht voor het hekwerk niet gold. Artikel 4a, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van bijlage II bij het Bor bepaalt immers dat artikel 2 onderdeel 12 van bijlage II bij het Bor bij rijksmonumenten slechts van toepassing is als het gaat om een activiteit in, aan of op een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft. In dit geval is het hekwerk gerealiseerd in de als rijksmonument aangewezen tuin- en parkaanleg nabij landhuis [buitenplaats] . Dat het hekwerk is gerealiseerd in een onderdeel van dit monument dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, is gesteld noch gebleken.