ECLI:NL:RBDHA:2025:992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/9667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had op 11 december 2024 een verzoek ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag voor huishoudelijke hulp, zoals geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Gouda vond plaats op 16 december 2024, waarna verzoekster bezwaar maakte. Tijdens de zitting op 10 januari 2025 was verzoekster niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster het griffierecht van € 51,- niet tijdig heeft betaald. De griffier had verzoekster op 13 december 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De griffierecht is echter niet op tijd bijgeschreven, en verzoekster heeft geen verontschuldiging gegeven voor dit verzuim. Hierdoor verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9667

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: C. de Jongh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster van 11 december 2024. Het verzoek is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
s
1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 december 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is zonder bericht niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 51,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoekster het griffierecht tijdig betaald?
2.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 13 december 2024 verzoekster in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 20 december 2024 om 13:23 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Daarnaast heeft de griffier tijdens de zitting telefonisch contact opgenomen met verzoekster. In het telefoongesprek heeft verzoekster bevestigd de stukken van de rechtbank – waaronder ook de uitnodiging voor de zitting – te hebben ontvangen.
2.2.
Verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
2.3.
Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.