ECLI:NL:RBDHA:2025:986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het Justitieel Complex Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een vreemdeling, tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en was op 17 november 2024 opgelegd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij zij aanvoert dat de tenuitvoerlegging onrechtmatig en onevenredig bezwarend is, vooral in het licht van de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol (JCS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere procedure op 9 december 2024. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel en de gescheiden huisvesting van mannen en vrouwen, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tussen 9 december 2024 en 2 januari 2025 onrechtmatig was, maar dat de situatie sindsdien is verbeterd. Eiseres heeft recht op schadeloosstelling van € 750,- voor het nadeel dat zij heeft geleden door de onrechtmatige tenuitvoerlegging. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 november 2024 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De gemachtigde van eiser heeft op 30 december 2024 en 9 januari 2025 de (aanvullende) gronden van het beroep ingediend. De rechtbank heeft op 9 januari 2025 aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop op 15 januari 2025 gereageerd. De gemachtigde van eiser heeft diezelfde dag hierop een reactie ingediend. De rechtbank heeft op 16 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 december 2024 (in de zaak NL24.46401) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
De gemachtigde van eiseres voert aan dat ten uitvoerlegging van de maatregel en de voortzetting van de maatregel onrechtmatig en onevenredig bezwarend is. Eiseres betoogt dat het Justitieel Complex Schiphol (JCS) gelet op de beperkingen niet langer kan worden gezien als een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. [1] Zo moeten de vreemdelingen op het JCS sinds kort aanzienlijk langer op hun kamer blijven. Zij worden dagelijks al om 16:30 uur op hun kamer ingesloten tot de volgende ochtend 08:00 uur. Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024 [2] , waarin de grensdetentie rechtmatig wordt geacht maar dat de maatregel op onrechtmatige wijze ten uitvoer wordt gelegd. Verder wordt een beroep gedaan op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 25 december 2024 [3] , waarin de wijziging van ten uitvoer legging is gelast omdat nu het ging om een vrouwelijke vreemdeling was die - in strijd met het bepaalde in de Opvangrichtlijn [4] - niet afgescheiden van mannen werd gehuisvest.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode tussen het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, op 9 december 2024, en de datum van deze uitspraak, heeft verbleven in het JCS. De bewaring duurt reeds voort.
De rechtbank heeft in een serie uitspraken van 17 december 2024 geoordeeld dat op grond van de toen bekende informatie en ingenomen standpunten ten aanzien van het JCS niet langer kan worden gesproken van een bewaringsaccomodatie in de zin van artikel 10 van de Opvangrichtlijn of van een gespecialiseerde inrichting in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn en heeft om die reden de beroepen gegrond verklaard en - anders dan deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [5] - de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bevolen. Aan dit bevel heeft verweerder geen gevolg hoeven geven, omdat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank in zoverre heeft geschorst.
Verweerder heeft bij brief van 7 januari 2025 medegedeeld dat vanaf 2 januari 2025 op drie van de vier afdelingen op het JCS, namelijk C2a, C2b en C2c, het avondprogramma is hervat. Eiseres bevindt zich op afdeling C2c. Dit betekent dat vanaf 2 januari 2025 geen sprake meer is van een onrechtmatige tenuitvoerlegging, vanwege de vervroegde insluiting op de kamer.
De gemachtigde van eiseres heeft verder nog betoogd dat uit de aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 25 december 2024 volgt dat mannen en vrouwen gescheiden gehuisvest dienen te worden en dit is in Schiphol ook nu nog niet het geval. Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in bewaring gehouden vrouwelijke verzoekers afgescheiden van de mannelijke verzoekers worden gehuisvest, tenzij het om gezinsleden gaat en alle betrokkenen ermee instemmen niet-gescheiden te worden gehuisvest. In de tweede alinea van artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn is opgenomen dat er kan worden afgeweken van de eerste alinea als het gaat om het gebruik van gemeenschappelijke ruimten voor recreatieve of sociale activiteiten, zoals eetzalen.
De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond dat het huisvestingen van mannen en vrouwen niet gescheiden gebeurt geen klacht betreft die slechts gaat over de feitelijke toepassing van het regime, maar dat het een grond is gericht tegen onderdelen van het algemene vreemdelingenbewaringsregime in het JCS. Het gaat immers om een algemene regel, die voor alle vreemdelingen die in het JCS verblijven gelden en een onbepaalde geldigheidsduur hebben.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling aanvullende vragen gesteld aan verweerder met betrekking tot het gescheiden huisvesten van mannen en vrouwen in JCS bezien in het licht van het in artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn. Verweerder heeft in het verweerschrift van 15 januari 2025 de volgende reactie gegeven:

Verweerder wenst uw rechtbank te informeren dat mannen en vrouwen in gescheiden verblijfsruimtes, oftewel kamers, in JCS verblijven. De scheiding van mannen en vrouwen in JCS is dus enkel van toepassing in de eigen verblijfsruimte. Op de afdeling, in recreatieruimtes, eetruimtes en op luchtplaatsen verblijven mannen en vrouwen gezamenlijk. Daarnaast verblijven in JCS stellen en / of echtparen die in dezelfde verblijfsruimte verblijven. Deze stellen verblijven op gemengde afdelingen, recreatieruimten, eetruimtes en luchtplaatsen.”
Daarbij verblijven er maar twee personen op een kamer waarbij de mogelijkheid bestaat om twee kamers aan elkaar te koppelen door een tussendeur te openen. Dit geeft een echtpaar met (volwassen) kinderen de mogelijkheid om toch op een kamer te verblijven. Voorts merkt verweerder op dat bij het verblijf in de algemene ruimtes altijd toezicht aanwezig is. Verweerder heeft ten aanzien van de inrichting van de verblijfsruimte het volgende aangegeven:
“Deze eigen verblijfsruimte bevat immers alle noodzakelijke voorzieningen voor nachtrust, ontspanning, eten (magnetron), persoonlijke verzorging (douche, toilet en vaste wastafel), en contact met de buitenwereld (telefoon).”
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat doordat vrouwen in die verblijfsruimtes nimmer met een onbekende mannelijke verzoeker samen worden geplaatst er sprake is van gescheiden huisvesting als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn. Dat een vrouw in gezamenlijke ruimtes in contact kan komen met mannen doet daar niet aan af en is bovendien niet verboden door de Opvangrichtlijn, aldus verweerder. Verweerder maakt gebruik van de mogelijkheid die artikel 11, vijfde lid, tweede volzin van de Opvangrichtlijn biedt. De Opvangrichtlijn verbiedt gezamenlijke slaapzalen. Daarvan is in JCS geen sprake. Verweerder heeft verder aangevoerd dat deze vorm van opvang in JCS niet eerder tot incidenten, problemen, vragen, klachten of procedures aanleiding heeft gegeven.
De rechtbank ziet naar aanleiding van de door verweerder overlegde informatie geen aanleiding om te oordelen dat niet is voldaan aan artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat doorslaggevend is dat de kamers, die alle basale voorzieningen in zich hebben, moeten worden aangemerkt als huisvesting in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn. Mannen en vrouwen hebben gescheiden kamers en slechts de gemeenschappelijk ruimte is gemengd, en daar is altijd toezicht aanwezig. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het gestelde in artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn. De rechtbank ziet in het aangehaalde voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank ziet daarom wel aanleiding om het beroep van eiseres gegrond te verklaren, nu zij - onder verwijzing naar haar voornoemde uitspraken van 17 december 2024 - nog immer van oordeel is de tenuitvoerlegging van de maatregel tussen 9 december 2024 en 2 januari 2025 in het JCS onrechtmatig was. Op dit moment is de tenuitvoerlegging evenwel niet onrechtmatig.
Ter zake van het nadeel dat eiseres heeft geleden door haar verblijf in het JCS in de genoemde periode, heeft zij aanspraak op € 750,- aan schadeloosstelling als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00
(1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het (in plaats van een fysieke zitting) voeren
van een schriftelijke procedure, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor
1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tussen 9 december 2024 en 2 januari 2025, gegrond;
- veroordeelt verweerder om aan de vreemdeling bij wijze van schadeloosstelling
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) te betalen;
- verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van
N. Mekenkamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/33/EU.
2.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024,
3.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5474
4.Richtlijn 2013/33/EU.
5.Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 11 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20829