Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3 juncto artikel 6 van de Vw kunnen vreemdelingen die zich op Schiphol als asielzoeker aanmelden in grensdetentie worden geplaatst. Artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijnbepaalt dat deze detentie in gespecialiseerde bewaringsaccommodaties dient plaats te vinden. Indien een lidstaat niet beschikt over gespecialiseerde bewaringsaccommodaties en verplicht is een beroep te doen op een gevangenis, worden de verzoekers in bewaring afgescheiden van de gewone gedetineerden en zijn de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn van toepassing.
2. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, onder meer in het arrest van 29 januari 2008, Arrest Saadi v. het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië, ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD001322903, JV 2008/104) is detentie voorafgaande aan het verkrijgen van toestemming van een staat tot binnenkomst toegestaan, indien en voor zover dit in overeenstemming is met het algemene doel van artikel 5 van het EVRM. Volgens rechtsoverweging 67 van het Saadi-arrest is de enkele omstandigheid dat de detentie in overeenstemming is met nationale wet- en regelgeving onvoldoende om te oordelen dat deze in overeenstemming is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM. Detentie mag daarnaast niet willekeurig geschieden. In rechtsoverweging 74 van het arrest noemt het EHRM vier criteria om te beoordelen of detentie van asielzoekers aan wie de toegang tot het grondgebied is geweigerd willekeurig is:
a. de detentie dient ‘te goeder trouw’ (‘in good faith’) te worden toegepast;
b. de detentie moet in nauw verband staan met het doel om ongeoorloofde binnenkomst te voorkomen;
c. de plaats en de verblijfsomstandigheden moeten passend zijn, in acht genomen dat de maatregel niet wordt toegepast op personen die strafbare feiten hebben begaan, maar op vreemdelingen die, vaak in vrees voor hun leven, vanuit hun land van herkomst zijn gevlucht; en
d. de duur van de detentie moet in redelijke verhouding staan tot het beoogde doel.
3. Uit vaste jurisprudentie van HvJEU (onder meer het arrest van 17 juli 2014, Bero en Bouzalmate, ECLI:EU:C:2014:2095), volgt voorts dat de hoofdregel is dat voor vreemdelingenbewaring gebruik moet worden gemaakt van een speciale inrichting. In het arrest van 10 maart 2022, Landkreis Gifhorn, ECLI:EU:C:2022:178, wordt daarover het volgende overwogen:
45 Uit de punten 34 tot en met 44 van het onderhavige arrest volgt dat een „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115 wordt gekenmerkt door een inrichting en uitrusting van de accommodaties en door een organisatorische en operationele regeling die de aldaar in bewaring gestelde illegaal verblijvende derdelander kan dwingen om permanent op een beperkt en afgesloten terrein te blijven, waarbij deze verplichting evenwel beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de doeltreffende voorbereiding van zijn verwijdering. Bijgevolg moeten de in een dergelijke inrichting geldende bewaringsomstandigheden van dien aard zijn dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de bewaring van de derdelander gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving, zoals kenmerkend is voor penitentiaire detentie.
46 Verder moeten de omstandigheden van bewaring zodanig zijn dat zowel de door het Handvest gewaarborgde grondrechten als de rechten die zijn verankerd in artikel 16, leden 2 tot en met 5, en artikel 17 van richtlijn 2008/115 worden geëerbiedigd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen in het arrest Landkreis Gifhorn ook van toepassing op detentie op grond van de Opvangrichtlijn. Artikel 10 van de Opvangrichtlijn spreekt immers net als artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn van ‘specialised detention facilities’.
4. De rechtbank stelt vast dat de detentiefaciliteiten op Schiphol multi-inzetbaar zijn. Op de site van de Dienst Justitiële Inrichtingenstaat onder meer het volgende:
Door in één complex verschillende justitiële processen gecombineerd uit te voeren, kunnen DJI, IND, DT&V, OM en de Rechtspraak gebruik maken van elkaars faciliteiten en deskundigheid. Alle woonafdelingen en cellen hebben dezelfde inrichting, waardoor deze geschikt zijn voor meerdere bewonersgroepen en detentieregimes. IND en DJI kunnen zo de wooncapaciteit van het complex onderling uitwisselen als de grootte van hun bewonersgroepen wijzigt.
Detentiecentrum Schiphol
Met ruim 450 (merendeels tweepersoons-) cellen biedt het DCS plaats aan asielzoekers in procedure, bolletjesslikkers en illegale of uitgeprocedeerde vreemdelingen. Ook justitiabelen gedetineerd voor de maximale duur van 8 weken (arrestanten) of in afwachting van een uitspraak (huis van bewaring) verblijven in het detentiecentrum Schiphol. Detentiecentrum Schiphol is de grootste gebruiker van het justitieel complex.
5. De ruimte waar de grensdetentie wordt ondergaan verschilt dus niet van de ruimte waar strafrechtelijke detentie – in de vorm van afstraffing of het ondergaan van voorlopige hechtenis – wordt ondergaan.
6. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de ter zitting op 10 december 2024 behandelde grensdetentiezaken, het volgende beeld naar voren komt wat betreft de dwang waaraan de vreemdelingen worden onderworpen:
De vreemdelingen moeten in ieder geval van 16:30 uur tot 08:00 uurop hun cel verblijven. Zij kunnen hun cel dan niet verlaten.
De vreemdelingen moeten hun lunch op de cel nuttigen. Ze zijn vrij om na de lunch zich weer op de afdeling te begeven.
De vreemdelingen kunnen 1x per dag gedurende maximaal 1 uur naar een buitenruimte.
7. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat de verruiming van de extra verplichte uren op cel een gevolg is van een tekort aan personeel, en dat dit ten behoeve van de orde en veiligheid van zowel het personeel als de vreemdelingen daardoor noodzakelijk is. Verweerder heeft dit evenwel niet nader kunnen onderbouwen en desgevraagd ook niet kunnen aangeven dat zich in het detentiecentrum incidenten hebben voorgedaan die de veiligheid betreffen. Daarnaast heeft verweerder niet kunnen aangeven dat de verplichte uren op cel noodzakelijk zijn voor het met de detentie te bereiken doel, te weten het (vooralsnog) geen toegang bieden tot het Schengengebied. Het insluiten lijkt ook veeleer verband te houden met de wijze waarop de minister de grensdetentie gebouwelijk heeft vorm gegeven.
8. Op basis van de thans bij de rechtbank beschikbare informatie komt de rechtbank tot het oordeel dat de wijze van detentie van de vreemdeling bij de huidige stand van zaken, zowel gebouwelijk als in het regime en de daarbij toegepaste dwang, zoveel elementen bevat die als penitentiair zijn te kenschetsen dat om die reden niet gesproken kan worden van het ondergaan van detentie in een gespecialiseerde inrichting als bedoeld in artikel 10 van de Opvangrichtlijn.
9. Verweerder heeft ter zitting nog verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statedat de bewaringsrechter zich niet mag buigen over de uitvoering van het regime. Voor de beoordeling daarvan staat immers een aparte rechtsgang open, namelijk de klachtprocedure. De rechtbank is bekend met deze jurisprudentie maar is van oordeel dat het hier niet gaat om de beoordeling van de uitvoering van het regime maar om de detentieomstandigheden als geheel. Dit dient de rechtbank, desnoods ambtshalve, te toetsen.
10. Overigens hecht de rechtbank eraan om over de klachtprocedure op te merken dat deze niet als effectief kan worden beschouwd ten aanzien van het door de vreemdeling beoogde doel. Uit de overgelegde stukken van een aantal klachtbehandelingen is de rechtbank gebleken dat de beslissing op de klacht vele maanden op zich laat wachten en dat de vreemdeling zich ten tijde van de uitspraak dan doorgaans niet langer in grensdetentie bevindt. In een aantal van de op 10 december 2024 ter zitting behandelde zaken is voorts informatie overgelegd dat de uitspraak op de door die vreemdelingen ingediende klacht waarschijnlijk nog maanden op zich zal laten wachten. Het door de vreemdeling met de ingediende klacht te bewerkstelligen doel – het stoppen van de extra uren op cel – is met de procedure daardoor niet te bereiken.
11. Verweerder heeft, tot slot, ter zitting nog aangegeven dat de situatie op Schiphol wellicht snel zal veranderen. Er zijn op dit moment vijf (van de zes) afdelingen waar vreemdelingen vastzitten bezet. Er is goede hoop dat dit binnenkort naar vier afdelingen zal kunnen worden teruggebracht. Voor vier afdelingen is wel voldoende personeel voorhanden om het avondregime weer in te voeren, aldus verweerder. De rechtbank wil haar ogen niet sluiten voor de logistieke problemen waar verweerder zich soms voor gesteld ziet, zoals in november 2024 sprake was van, op een aantal momenten, een plotse en onvoorziene toename van het aantal vreemdelingen dat zich op Schiphol als asielzoeker meldde. Het is de rechtbank duidelijk dat verweerder tijd nodig heeft om zich naar die nieuwe situatie te richten. Dit kan, gelet op het eminente belang dat met artikel 10 van de Opvangrichtlijn en artikel 5, eerste lid aanhef en onder f, van het EVRM wordt behartigd, echter enkel voor een uiterst kort tijdsbestek. Eiser zit al veel langer dan dat in onrechtmatige detentieomstandigheden.
12. Het beroep is alleen hierom al gegrond.
13. Nu de onrechtmatige detentieomstandigheden zich al vanaf het begin van de opgelegde grensdetentie voordoen is de detentie van meet af aan onrechtmatig te achten. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van heden.
14. Voor de onrechtmatig doorgebrachte grensdetentie op Schiphol zal eiser een schadevergoeding krijgen van 100 euro per dag. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 20 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 20 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.000,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.