ECLI:NL:RBDHA:2025:9858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.7418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op basis van veilig derde land Brazilië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 mei 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, van Haïtiaanse nationaliteit, heeft op 9 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 10 februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Brazilië als veilig derde land wordt beschouwd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij geen band heeft met Brazilië en dat zijn verblijf daar onder slechte omstandigheden was. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser een zodanige band met Brazilië heeft, dat het redelijk is voor hem om daar naartoe te gaan. Eiser heeft eerder in Brazilië verbleven op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning en heeft daar gewerkt. Bovendien heeft zijn dochter de Braziliaanse nationaliteit, wat de band met het land versterkt. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de omstandigheden van eisers verblijf in Brazilië niet zodanig zijn dat hij niet kan terugkeren. De beroepsgrond van eiser wordt verworpen en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser en zijn dochter moeten naar Brazilië terugkeren en krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.7418
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser Mede namens zijn minderjarig kind:

[minderjarige]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger), en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: J. van Raak).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft op goede gronden overwogen dat eiser een zodanige band met Brazilië heeft dat het redelijk is voor hem om daar naar toe te gaan
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 9 april 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Haïtiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 februari 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat Brazilië voor hem en zijn dochter als veilig derde land kan worden beschouwd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M. Grigorjan als waarnemer van de gemachtigde van eiser,
B. Westerveld als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat Brazilië als veilig derde land voor eiser en zijn dochter Barbara kan worden beschouwd. De minister neemt aan dat eiser een band met Brazilië heeft opgebouwd omdat hij daar eerder (van december 2020 tot april 2022) heeft verbleven op basis van tijdelijke verblijfsvergunning. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij daar heeft gewerkt en dat hij toegang had tot medische zorg. Daarnaast is gebleken dat zijn dochter [dochter] de Braziliaanse nationaliteit heeft omdat zij daar is geboren. Hierdoor wordt de band met Brazilië zodanig geacht dat het redelijk is voor eiser om naar dat land toe te gaan. Volgens de minister is het aannemelijk dat eiser tot Brazilië wordt toegelaten omdat hij volgens de vreemdelingenwet bij zijn Braziliaanse dochter kan verblijven. Dat geldt zowel voor hem, als voor zijn partner en hun andere kind. Tot slot overweegt de minister dat Brazilië in zijn algemeenheid is aangemerkt als veilig land en dat dit ook voor eiser specifiek geldt. Eiser heeft verklaard dat hij zelf geen problemen heeft ondervonden in Brazilië, behalve dat hij het financieel zwaar had.

Het toetsingskader

4. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 13 december 2017 het toetsingskader voor het tegenwerpen van een veilig derde land uiteengezet (zie onder andere ECLI:NL:RVS:2017:3380). Hieruit volgt dat verweerder eerst moet beoordelen of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land, dat het voor hem of haar redelijk is daar naartoe te gaan. Het is in beginsel aan verweerder om aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat die vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen.
5. Bij de beoordeling of een vreemdeling een zodanige band heeft met het land worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. Uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat door verweerder onder andere aangenomen wordt dat een vreemdeling een band heeft met een derde land als de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven. Hierbij neemt verweerder een minimale verblijfsduur aan van zes maanden. Ook moeten de omstandigheden waaronder de vreemdeling in het derde land heeft verbleven bij de beoordeling worden meegewogen.
6. Daarna moet verweerder beoordelen of aannemelijk is dat de vreemdeling tot dit land wordt toegelaten. Dit moet hij doen aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van de vreemdeling. Vervolgens is het aan de vreemdeling om met tegenbewijs te komen door voldoende twijfel te zaaien dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn geval niet aanwezig zijn. In de uitspraak van 17 april 2023 heeft de Afdeling vervolgens nog verduidelijkt dat het aan de vreemdeling is om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten, tenzij niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen (ECLI:NL:RVS:2023:1480).
7. Als laatste moet verweerder beoordelen of de vreemdeling in dit derde land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zal worden behandeld.
De band met Brazilië
8. Eiser stelt geen band te hebben met Brazilië. Hij heeft daar noodgedwongen verbleven omdat hij door de covid-pandemie niet kon vertrekken. De omstandigheden van zijn verblijf waren dusdanig slecht dat niet gesproken kan worden van een humaan bestaan waarbij een band kan worden opgebouwd. Dat zijn dochter de Braziliaanse nationaliteit heeft is slechts een formaliteit. Het betekent in de praktijk niet dat eiser er baat bij heeft. Het maakt niet dat er sprake is van een sterke band met dat land. Eiser spreekt de taal niet, heeft er geen familie of vangnet, geen dak boven het hoofd en geen werk.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij geen zodanige band heeft met Brazilië dat het redelijk is voor hem om daar naar toe te gaan. In dat kader heeft de minister kunnen overwegen dat eiser heeft verklaard dat hij daar voor langere periode heeft verbleven met een tijdelijke verblijfsvergunning en dat hij toegang had tot werk en (medische) voorzieningen. Daarnaast heeft hij een kind gekregen in Brazilië dat daardoor de Braziliaanse nationaliteit heeft. Dat dit een formaliteit is, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat het kind (en eiser als vader) daar niet bepaalde rechten aan kan ontlenen. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat deze omstandigheden maken dat eiser een band heeft met Brazilië, die zodanig is dat het voor hem redelijk is om daar naar toe te gaan. Of dat verblijf nou noodgedwongen was of niet, is in dit kader naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Eiser is naar Brazilië gegaan om daar samen te wonen met zijn partner en hij heeft daar een verblijfsvergunning gekregen. De minister heeft uit deze omstandigheden kunnen afleiden dat er een zodanige band bestaat met Brazilië dat van hem mag worden verwacht dat hij daarnaar terugkeert. De beroepsgrond slaagt niet.

Vervolging en ernstige schade

10. Eiser stelt dat hij in Brazilië leefde in een situatie strijdig met de in artikel 3.106a, eerste lid, genoemde beginselen. Het verblijf was noodgedwongen en zodra mogelijk hebben zij het land verlaten.
11. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat van een dergelijke behandeling van eiser niet is gebleken. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij geen problemen heeft gehad in Brazilië, anders dan dat hij moeilijk financieel kon rondkomen. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij in de problemen zal komen in Brazilië wegens de problemen die zijn partner stelt te hebben ervaren, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van vandaag in haar zaak (NL25.7252). De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag van eiser en zijn dochter terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij en zijn dochter naar Brazilië zullen moeten gaan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman - Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.