Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt te zijn geboren in in Zuid-Somalië en te behoren tot de Gabooye-stam. Op zijn achtste levensjaar is eiser naar [plaats 1] in Noord-Somalië verhuisd. Eiser heeft verklaard tot zijn dertiende levensjaar in [plaats 1] te hebben gewoond en dat hij daarna terug naar [plaats 2] is verhuisd. Eiser heeft verklaard dat hij nog twee jaar heeft verbleven in [plaats 2] tot aan zijn vertrek. Eiser heeft verklaard dat hij in de periodes dat hij in Zuid-Somalië verbleef problemen heeft gehad met andere stammen, omdat zijn vader landbouwgrond in bezit had. Andere stammen zouden deze grond van zijn vader hebben afgepakt. Eiser heeft verklaard dat zijn vader wegens het grondbezit is vermoord en dat zijn broer de moordenaar van zijn vader heeft vermoord. Deze gebeurtenissen hebben geleid tot het vertrek van eiser uit Somalië. Ook heeft eiser verklaard wegens zijn afkomst van de Gabooye-stam te worden gediscrimineerd in Somalië.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen wegens grondbezit in Zuid-Somalië; en
- discriminatie door afkomst van de Gabooye-stam.
De minister vindt de identiteit en nationaliteit en de discriminatie van eiser door zijn afkomst van de Gabooye-stam geloofwaardig. De minister vindt de herkomst van eiser en de problemen door het grondbezit in Zuid-Somalië ongeloofwaardig. De herkomst van eiser is ongeloofwaardig geacht, omdat uit de taalanalyse van eiser blijkt dat hij eenduidig niet te herleiden is tot Zuid-Somalië.De overgelegde authentieke geboorteakte, waaruit blijkt dat eiser in [plaats 2] is geboren, onderbouwd volgens de minister eisers afkomst uit Zuid- Somalië niet omdat die akte niets zegt over waar hij na zijn geboorte gewoond heeft. Ook blijkt volgens de minister uit een interne informatiebron dat leden van de Gabooye-stam sporadisch voorkomen in Zuid-Somalië. De problemen door het grondbezit in Zuid-Somalië zijn ongeloofwaardig geacht om een aantal redenen. Ten eerste heeft eiser volgens de minister zijn Zuid-Somalische herkomst niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft eiser vaag en tegenstrijdig verklaard over het grondbezit van zijn vader in Zuid-Somalië. Daarbij blijkt uit een interne informatiebron van de minister dat het zeer ongebruikelijk is voor leden van de Gabooye-stam om grond te bezitten, met name in Zuid-Somalië omdat deze stam in dit gebied een minderheid is. De minister werpt eiser ook tegen dat hij niet zo spoedig mogelijk zijn aanvraag heeft gedaan en dat hij in andere landen een beslissing op zijn asielaanvragen niet heeft afgewacht. De geloofwaardig geachte asielmotieven, de identiteit, nationaliteit en discriminatie, zijn volgens de minister onvoldoende zwaarwegend om te leiden tot internationale bescherming. De minister heeft om deze redenen de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Herkomst
6. Eiser voert aan dat aan de taalanalyse weinig waarde kan worden gehecht en dat aan de juistheid ervan kan worden getwijfeld. Verder voert eiser aan dat zijn geboorteakte authentiek is bevonden door Bureau Documenten en dat deze akte daarom relevant is voor de vaststelling van zijn herkomst. Ook voert eiser aan dat de interne informatiebron genaamd ‘Somalië: beroepsgroepen 2012, Somalië Beroepsgroepen (onder andere [A] , [B] , [C] )’ waar de minister in het bestreden besluit naar verwijst, niet bekend is gemaakt en in zoverre inhoudelijk niet kan worden bestreden.
7. De rechtbank stelt vast dat de minister het standpunt dat is gebaseerd op de interne informatiebron heeft verlaten omdat de minister deze bron niet wil overleggen in deze procedure. De minister werpt eiser de informatie uit deze bron daarom niet langer tegen bij het beoordelen van de aannemelijkheid van de herkomst.
8. De rechtbank overweegt dat op 12 december 2023 het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) een taalanalyse heeft gedaan en dat hiervan op 13 maart 2024 een rapport van is uitgebracht. Uit de taalanalyse blijkt dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot Zuid-Somalië. De taalanalist baseert deze conclusie op eisers uitspraak van het Somalisch, woordkeuze en grammatica. Ook is rekening gehouden met de verklaringen en levensloop van eiser. De taalanalist stelt dat van eiser redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij een beheersing op moedertaalniveau heeft van een vorm van een Zuid-Somalisch dialect zoals dat gangbaar is in [plaats 2] met kenmerken van het Somalisch zoals dat gangbaar is in [plaats 1] . De taalanalist concludeert daarentegen dat het Somalisch van eiser op geen enkele wijze overeenkomt met een gangbaar Zuid-Somalisch dialect en dat zijn Somalisch in zijn geheel overeenkomt met het Somalisch dat gangbaar is in Noord-Somalië.
9. Een taalanalyse van TOELT is een deskundigenadvies aan de minister. De minister mag op dit advies afgaan als hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:923). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag de minister niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de minister aan de adviseur om een reactie uit te brengen op hetgeen is aangevoerd tegen het advies. 10. Eiser stelt dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid en wijst op het artikel ‘Taalanalyse bij Somalische asielzoekers: Ondeugdelijk en surrealistisch’ van J. Detailleur in Asiel- & Migrantenrecht (A&MR) 2013 nr. 1, Nieuwsbrief 21/2022 van De Taalstudio en een uitspraak van deze zittingsplaats van 18 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:4505). Ook stelt eiser dat de taalanalist geen rekening heeft gehouden met het feit dat eiser de taal heeft geleerd van zijn moeder die afkomstig is uit Noord-Somalië. 11. De rechtbank is van oordeel dat de taalanalyse van TOELT zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten en dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om daaraan te twijfelen. De rechtbank overweegt dat de taalanalyse in deze zaak een bruikbaar instrument is om de herkomst van eiser vast te stellen. De rechtbank volgt eiser niet in haar stelling dat taalanalyses voor Somalische zaken in het algemeen geen betrouwbaar instrument zijn. Eisers baseert zich voor die stelling primair op een artikel dat in 2013 is gepubliceerd. Deze enkele verwijzing biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om een dergelijke conclusie te dragen, te meer nu TOELT zich bij de verrichte taalanalyse mede heeft gebaseerd op literatuur uit 2021. De geciteerde passage uit de Nieuwsbrief van De Taalstudio is te algemeen om te twijfelen aan de taalanalyse als betrouwbaar instrument om de herkomst te bepalen. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt voor twijfel in de analyse van het gesprek dat eiser heeft gehad. Uit de taalanalyse blijkt dat de taalanalist rekening heeft gehouden met de afkomst van de ouders van eiser en zijn levensloop, waaronder zijn gestelde verblijf en de duur daarvan in [plaats 2] en [plaats 1] . Ook de stelling van de taalanalist dat van eiser een gangbare vorm van een Zuid-Somalisch dialect met kenmerken van Noord-Somalisch mag worden verwacht, is niet onbegrijpelijk omdat hieruit blijkt dat de taalanalist rekening heeft gehouden met de verklaringen en levensloop van eiser. De verklaring op zitting dat eiser zijn taal van zijn moeder heeft geleerd en dat de rol van zijn moeder niet bij de taalanalyse is betrokken, vindt de rechtbank een onvoldoende concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan de taalanalyse. Uit de taalanalyse blijkt dat de taalanalist bekend was met de omstandigheid dat eisers ouders uit [plaats 3] afkomstig zijn. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 18 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:4505) vormt ook geen aanknopingspunt om aan de juistheid van de taalanalyse te twijfelen omdat de betrokkene in die zaak concreet heeft verklaard over de taalinvloeden waaraan hij heeft blootgestaan. Eiser heeft dergelijke verklaringen niet gedaan. 12. Gelet op het voorgaande heeft de minister de taalanalyse terecht ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat eiser zijn Zuid-Somalische herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
13. Op de zitting heeft de minister zijn standpunt over de geboorteakte aangevuld met de stelling dat uit de geboorteakte alleen blijkt dat eiser is geboren in [plaats 2] , maar dat uit dit document niet blijkt dat eiser ook langere tijd heeft verbleven in Zuid-Somalië.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de authentiek bevonden geboorteakte de herkomst van eiser uit Zuid-Somalië niet aannemelijk maakt, omdat zoals de minister stelt, uit de geboorteakte wel blijkt dat eiser in [plaats 2] is geboren, maar niet dat hij langere tijd heeft verbleven in Zuid-Somalië.
Heeft eiser zijn herkomst aannemelijk gemaakt?
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn Zuid-Somalische herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
Problemen door grondbezit in Zuid-Somalië
16. Eiser voert aan dat hij niet vaag heeft verklaard over het grondbezit van zijn vader in Zuid-Somalië en de problemen als gevolg hiervan en dat deze verklaringen ten onrechte worden afgezet tegen een interne informatiebron die eiser niet inhoudelijk kan bestrijden. Verder voert eiser aan dat de minister de snelheid van zijn aanvraag niet aan hem kan tegenwerpen, omdat de verklaringen van eiser over de datum waarop hij Nederland is binnengekomen per ongeluk niet zijn gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen van het nader gehoor en dat dit in de zienswijze alsnog is gedaan. Eiser voert ook aan dat de minister ten onrechte stelt dat het niet afwachten van een beslissing op zijn asielaanvragen in andere EU-lidstaten afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. Volgens de minister zou hieruit niet blijken dat eiser acute bescherming nodig heeft.
17. De rechtbank stelt vast dat de minister zijn standpunt heeft verlaten voor zover het is gebaseerd op de eerder genoemde interne informatiebron ‘Somalië: beroepsgroepen 2012, Somalië Beroepsgroepen (onder andere [A] , [B] , [C] )’. Ondanks deze wijziging van het standpunt is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de problemen in Zuid-Somalië door het grondbezit niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft daarbij mogen betrekken dat eiser het grondbezit niet heeft onderbouwd met stukken en dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over het grondbezit. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat de gestelde problemen eiser persoonlijk raken.
Snelheid aanvraag
18. Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw mag de minister bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken of een aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend. Uit paragraaf 4.3.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) blijkt dat een aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend als dit binnen achtenveertig uur na binnenkomst in Nederland gebeurt. De minister mocht uitgaan van de verklaringen van eiser uit het nader gehoor over de datum waarop hij Nederland is binnengekomen, omdat dit niet in de correcties en aanvullingen is gecorrigeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister aan eiser kon tegenwerpen dat hij niet zo spoedig mogelijk zijn asielaanvraag heeft ingediend.
19. De minister betrekt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid dat eiser zijn asielvragen in ander EU-lidstaten niet heeft afgewacht. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser die procedures wel zou hebben afgewacht als hij er werkelijk van overtuigd was dat hij gevaar liep en bescherming nodig had. De rechtbank is van oordeel dat de minister dit ten onrechte bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij de inhoudelijke beoordeling van zijn eerste asielaanvraag in Noorwegen heeft afgewacht en dat alle opvolgende asielaanvragen in andere EU-lidstaten enkel procedures betroffen in het kader van de Dublinverordening (Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013) waarin geen inhoudelijke beoordeling van eisers asielmotieven zou plaatsvinden. Dit heeft de minister niet aan eiser mogen tegenwerpen, omdat hij de inhoudelijke beoordeling van zijn eerste asielaanvraag in Noorwegen wel heeft afgewacht en daarmee te kennen heeft gegeven bescherming nodig te hebben.
Zwaarwegendheid
20. Omdat de rechtbank eerder in deze uitspraak heeft geoordeeld dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister over de herkomst van eiser en de problemen door grondbezit in Zuid-Somalië stand kunnen houden, bespreekt de rechtbank alleen nog de vraag of de door de minister geloofwaardig geachte discriminatie voldoende zwaarwegend is voor internationale bescherming.
21. Eiser voert aan dat hij in Somalië gediscrimineerd wordt wegens zijn afkomst van de Gabooye-stam. Eiser voert aan dat hij om deze reden moest stoppen met zijn werk en zijn opleiding en dat hij is mishandeld.
22. Discriminatie kan leiden tot vluchtelingschap als een vreemdeling door de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
23. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser volgt dat hij een koranschool heeft bezocht, dat hij voor langere tijd heeft gewerkt als schoenpoetser en voor een garage, toegang had tot gezondheidszorg en een verblijfplaats had in zowel in Zuid- als Noord-Somalië. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van zo ernstige discriminatie dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.