In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 19 november 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd onder toepassing van WBV 2023/34. Eiser heeft de minister op 10 maart 2025 in gebreke gesteld, wat tijdig was, ongeacht de rechtmatigheid van de WBV. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank als gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 30 mei 2025.