In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2025, met zaaknummers SGR 23/3104, 23/3107 en 23/3108, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van bewindvoering en rechtshulp, alsook de afwijzing van zijn aanspraak op een dwangsom. Eiser had van 13 maart 2021 tot 1 februari 2022 bijstand ontvangen en had een Wajong-uitkering gekregen. De aanvragen voor bijzondere bijstand werden door verweerder afgewezen op basis van een te hoog vastgesteld vermogen. Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat een deel van zijn vermogen, afkomstig van een schadevergoeding en nabetaling van de Wajong-uitkering, niet als vermogen moest worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het vermogen van eiser te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp tot een bedrag van € 156,- en voor de kosten van bewindvoering. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van verweerder en kent eiser de gevraagde bijstand toe. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank wordt toegewezen met een schadevergoeding van € 500,- aan de Staat.