ECLI:NL:RBDHA:2025:9791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij eiser onder andere aanvoert dat hij als vluchteling zonder paspoort naar Nederland is gekomen en dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het niet beschikken over een geldig reisdocument, zich feitelijk voordoen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij aan zijn meewerkverplichting heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan en dat verweerder voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22157

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser betwist alle zware gronden en de lichte grond 4a. Ten aanzien van de zware grond 3a en de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij als vluchteling, en derhalve onder dwang en overmacht, zonder paspoort naar Nederland is gekomen. Aangezien eiser openheid heeft gegeven over zijn identiteit en nationaliteit, heeft verweerder de zware grond 3a en de lichte grond 4a ten onrechte aan hem tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich eerder vrijwillig bij de politie heeft gemeld en op 3 oktober 2024 een asielaanvraag heeft ingediend. Gelet hierop kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Over de zware grond 3c voert eiser aan dat het terugkeerbesluit van 21 januari 2025 niet op de juiste wijze aan hem is bekendgemaakt. Daardoor was hij niet op de hoogte van zijn verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Marokko. Bovendien is dit besluit niet aangetroffen in het digitale dossier. Wat betreft de zware grond 3d voert eiser aan dat hij beschikt over een kopie van zijn paspoort op zijn mobiele telefoon en dat hij een nationaliteitsverklaring heeft ondertekend. Verweerder heeft er echter voor gekozen om zijn telefoon niet uit te lezen en heeft daarmee nagelaten gebruik te maken van beschikbare informatie die relevant is voor de vaststelling van eisers identiteit en nationaliteit. Ten aanzien van de zware grond 3f voert eiser aan dat hij op advies van de reisagent zijn paspoort heeft vernietigd, omdat hem anders de toegang tot Nederland zou zijn geweigerd. Eiser heeft tevergeefs geprobeerd om via familieleden documenten te verkrijgen. Gelet hierop kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niet aan zijn meewerkverplichting heeft voldaan. Over de zware grond 3i voert eiser tot slot aan dat hij heeft verklaard met de hulp van de IOM te willen terugkeren naar Marokko. Het enige dat voor terugkeer nog ontbreekt, is een paspoort. Eiser heeft getracht dit te verkrijgen door contact op te nemen met zijn familie. Eiser kan daarom niet worden tegengeworpen dat hij te kennen heeft gegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn terugkeerverplichting.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020, [1] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zware grond 3a zich feitelijk voordoet. Eiser beschikt niet over een geldig reisdocument of een voor hem geldig visum om Nederland in te reizen. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 11 februari 2025 ook zelf gezegd niet in het bezit te zijn van een paspoort of ander geldig identiteitsdocument. Verweerder heeft op grond hiervan terecht aangenomen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat eiser de Europese Unie als asielzoeker is ingereisd, doet daar niet aan af. Voor asielzoekers geldt immers ook dat zij bij inreis in het bezit moeten zijn van een geldig paspoort. Dat eiser openheid heeft gegeven over zijn identiteit en nationaliteit, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat verweerder de zware grond 3a niet heeft mogen tegenwerpen. Verweerder heeft zich ook terecht en deugdelijk op het standpunt gesteld dat de zware grond 3b zich feitelijk voordoet. Vaststaat dat eiser zowel op 16 oktober 2024 als 15 januari 2025 is geregistreerd als zijnde ‘met onbekende bestemming’ (MOB) vertrokken. Daarmee heeft verweerder eiser terecht kunnen tegenwerpen dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Dat eiser op 3 oktober 2024 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij zich bij de politie heeft gemeld, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen is overwogen bij zware grond 3a, de lichte grond 4a aan eiser terecht heeft tegengeworpen en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt voldoende heeft gemotiveerd.
4. De zware gronden 3a en 3b, de lichte grond 4a en de niet bestreden lichte gronden 4c en 4d zijn, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd hoeft de rechtbank daarom niet meer te bespreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
5. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Daartoe voert eiser allereerst aan dat er geen reëel risico op onderduiken bestaat. Daarnaast voert eiser aan dat hij ziek is en dat hij, ondanks het invullen van het sprekersbriefje, nog steeds geen arts heeft gezien. Volgens eiser zal zijn gezondheid verder verslechteren indien hij in vreemdelingenbewaring blijft. Indien hij in vrijheid wordt gesteld, kan hij wel een arts bezoeken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De rechtbank wijst in dit verband op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en - in weerwil van wat eiser betoogt - het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de medische klachten van eiser terecht geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen. Voor eiser is in het detentiecentrum medische zorg beschikbaar, die verondersteld moet worden vergelijkbaar te zijn met de medische zorg in de vrije maatschappij. [2] Indien eiser meent dat hij niet de benodigde zorg krijgt, dan kan hij daarover een klacht indienen bij de directeur van het detentiecentrum. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
7. Eiser betoogt tot slot dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat hij beschikt over een mobiele foto van zijn paspoort maar dat verweerder heeft nagelaten deze foto aan de Marokkaanse autoriteiten te verstrekken, terwijl dit de lp-aanvraag mogelijk kan versnellen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage van 12 mei 2025 blijkt dat verweerder op 8 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Een verslag van dit gesprek is eveneens opgenomen in het rechtbankdossier. Uit dezelfde voortgangsrapportage staat onder het kopje ‘13. Opmerkingen/bijzonderheden’ vermeld dat op 19 februari 2025 een kopie van eisers identiteitskaart en paspoort is ontvangen en dat aan de DIA is verzocht deze kopieën door te sturen naar de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze kopieën niet naar de Marokkaanse autoriteiten zijn gestuurd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.