ECLI:NL:RBDHA:2025:975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Algerijnse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. Eiser heeft gesteld dat hij buiten zijn schuld niet kan terugkeren naar Algerije, omdat de Algerijnse autoriteiten hem niet willen terugnemen. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat er sinds december 2023 in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, maar in het geval van eiser is er thans geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft ingespannen om terug te keren naar Algerije en dat de autoriteiten van Algerije niet meewerken aan de uitzetting. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 23 januari 2025 en een schadevergoeding van € 1.900,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1511

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1978.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat hij buiten zijn schuld niet kan terugkeren naar Algerije. Uit de negatieve reacties van de Algerijnse en de Marokkaanse autoriteiten volgt dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. De weigering van Algerije om eiser terug te nemen was gelegen in het feit dat eiser niet voorkomt in de registers van de gemeente waar hij is geboren, de [gemeente] . Eiser heeft het verzoek aan de gemeente om zijn identiteit te bevestigen overgelegd. Eiser meent dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om terug te keren naar Algerije. Zijn inspanningen hebben echter niet geleid tot een afgifte van documenten of een lp [4] en een terugkeer naar Algerije. Volgens eiser heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat in die situatie inmiddels een verandering is opgetreden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank overweegt dat sinds december 2023 in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling [5] van 6 mei 2024 [6] en 15 juli 2024. [7] Uit laatstgenoemde uitspraak volgt dat er ook zicht op uitzetting bestaat voor
ongedocumenteerde Algerijnen.
5. De rechtbank is echter van oordeel dat in het geval van eiser thans geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat binnen een redelijke termijn. Reeds op 13 september 2024 heeft verweerder een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Op 19 oktober 2024 heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd. Bij uitspraak van 5 november 2025 heeft de zittingsplaats Rotterdam eisers beroep tegen die maatregel ongegrond verklaard. [8] Voornoemde maatregel van bewaring is op 15 november 2024 opgeheven in verband met een strafrechtelijke detentie. Na afloop van die detentie is eiser met de nu ter beoordeling voorliggende maatregel opnieuw in bewaring gesteld. Verweerder overweegt in die maatregel dat eiser al meerdere keren is gepresenteerd maar dat op genoemde datum desondanks alsnog tot een lp-aanvraag is besloten omdat de werkwijze inmiddels was veranderd. Daarmee doelt verweerder op de komst van een nieuwe consul en op voornoemde uitspraken van de Afdeling. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er concrete aanknopingspunten zijn dat in zijn geval thans geen lp zal worden afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. Vast staat immers dat de lp-aanvraag die reeds dateert van 13 september 2024 (opnieuw) niet heeft geleid tot afgifte van een lp. Verweerder is er, ondanks de door hem genoemde omstandigheden, nog steeds niet in geslaagd om eiser uit te zetten naar Algerije. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor zicht op uitzetting ook mede bepalend of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Gelet op het tijdsverloop sinds de meest recente lp-aanvraag kan niet gesteld worden dat de nieuwe werkwijze binnen een redelijke termijn zal leiden tot afgifte van een lp. Bovendien heeft eiser zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingespannen om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. Zo heeft eiser de [gemeente] verzocht om een afgifte van documenten. Ook heeft eiser steeds meegewerkt aan presentaties in persoon. Het standpunt van verweerder ter zitting, dat van eiser meer inspanning kan worden verwacht, wordt daarom niet gevolgd. Verweerder heeft niet geconcretiseerd wat van eiser wordt verwacht om zijn terugkeer naar Algerije mogelijk te maken.
6. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep gegrond verklaren. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 januari 2025.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 19 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.900,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 januari 2025;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-
Deze uitspraak is gedaan op 28 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Laissez-passer.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.