Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Colombiaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag van de maatregel
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder eiser terecht op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring heeft gesteld. Er waren voldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat de Dublinverordeningop eiser van toepassing was, gelet op de Eurodac-treffer, het claimakkoord van 14 augustus 2024 en het overdrachtsbesluit van 13 november 2024.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser stelt dat geen sprake was van een significant risico op onderduiken en wijst in dit verband op het arrest Jawo.Hij stelt zich altijd te hebben gehouden aan de meldplicht. Ook gebruikt hij medicijnen waardoor hij afhankelijk was van de voorzieningen op het AZC. Eiser betwist dan ook alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3k kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldige mvv, zoals eiser ook niet heeft betwist, is de zware grond 3a feitelijk juist. De zware grond 3k acht de rechtbank eveneens feitelijk juist. Tijdens het aanmeldgehoor op 2 augustus 2024 heeft eiser meermaals verklaard niet te willen terugkeren naar Frankrijk. Niet is gebleken dat eiser nadien enige medewerking verleent aan zijn overdracht. Dat hij tijdens het vertrekgesprek op 18 november 2024 heeft gezegd toen wel te willen meewerken laat onverlet dat hij geen enkele actie heeft ondernomen om een vrijwillige overdracht te realiseren. Ook heeft hij geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij nu wel wilde terugkeren naar Frankrijk of waarom hij zich dan niet bij DT&Vhad gemeld. Hieruit valt dan ook niet op te maken dat eiser zou meewerken aan zijn overdracht. Dat eiser nog niet op de hoogte was van de uitkomst van zijn beroepsprocedure maakt dat niet anders. Dit komt immers voor rekening en risico van eiser zelf.
7. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
8. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. De overdracht kon vanwege de korte termijn ook worden gerealiseerd vanuit de HTL. De bewaring was onnodig opgelegd en heeft te lang geduurd.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft slechts zes dagen in bewaring gezeten. De vlucht is zelfs voorafgaand aan de inbewaringstelling gepland, waardoor de maatregel zo kort mogelijk hoefde te duren.
10. Eiser meent dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Hij verbleef op de HTL in [plaats 1] en was afhankelijk van de voorzieningen aldaar. Ook is niet gebleken dat de maatregel van bewaring een ultimum remedium was voor de overdracht. Een meldplicht was meer proportioneel en gepast geweest. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn dringende medische en persoonlijke omstandigheden en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in het strikte bewaringsregime in het detentiecentrum in [plaats 2]. Het regime daar is voor eiser fysiek en mentaal zeer belastend. Eiser krijgt ondanks zijn medische klachten niet de voor hem passende en toegankelijke medische zorg.
11. Wat eiser heeft verklaard over zijn medische omstandigheden, zoals dat hij bekend is met oogklachten en vitamine B slikt tegen zijn alcoholverslaving, is voldoende meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel, zoals een meldplicht, doeltreffend is om het risico op onderduiken te ondervangen. Aan eiser is eerder een lichter middel opgelegd, maar hij heeft geen acties ondernomen om een overdracht mogelijk te maken. Daarom is niet aannemelijk dat een lichter middel zal leiden tot het beoogde resultaat, een overdracht aan Frankrijk. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Dat eiser niet de passende medische zorg krijgt in het detentiecentrum is op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld.
12. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.