ECLI:NL:RBDHA:2025:971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676424 / JE RK 24-2139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 7 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarige, geboren in 2010 in Griekenland. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, had verzocht om deze verlengingen vanwege aanhoudende zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarige. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 was de moeder van de minderjarige aanwezig, samen met haar advocaat, maar zij voerde geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, die eerder in verschillende groepen heeft gewoond en zelfs 77 dagen in detentie heeft doorgebracht, nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige heeft hulp nodig en is momenteel aangemeld bij een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 27 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zorg- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/676424 / JE RK 24-2139
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , Griekenland,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J. Zennipman te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 november, mee in de beoordeling.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de forensische groep van [instelling 1] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 9 januari 2025 en een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 januari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter het verzoek tot een voorlopige voogdijmaatregel afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [de minderjarige] . Zijn problematiek, waaronder persoonlijke, trauma- en hechtingsproblematiek, is onverminderd aanwezig. Ook is er weinig zicht op hem wanneer hij met vrienden is en zijn er zorgen over het gebruik van verdovende middelen. [de minderjarige] is hierover niet transparant. Op dit moment wordt [de minderjarige] aangemeld bij verschillende scholen en voor dagbesteding in [plaatsnaam] . Hij kreeg eerder les op het speciaal onderwijs van de [school] , maar zijn problematiek was te externaliserend, waardoor hij daar niet kon blijven. Door het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] is het lastig een passende plek voor hem te vinden: het is namelijk nodig dat men daar met zijn gedrag kan omgaan. Wel gaat het goed in de contacten tussen [de minderjarige] en zijn netwerk. Hij regelt zelf het contact met zijn moeder en zij bellen af en toe en spreken soms af. [de minderjarige] heeft ook fijn contact met zijn stiefvader en broertje, waar hij af en toe logeert in het weekend. Dit heeft even stilgelegen na de aanhouding van [de minderjarige] , maar hij is hier in de kerstvakantie weer geweest. Hiernaast hebben de pleegouders die eerder voor [de minderjarige] gezorgd hebben aangegeven graag weer contact met hem te willen en weer een rol te willen spelen in zijn leven. Ook heeft [de minderjarige] sinds kort weer contact met zijn vader en heeft hij aangegeven weer contact te willen met zijn opa. De gecertificeerde instelling is echter, gelet op het feit dat de problematiek waarmee [de minderjarige] kampt nog altijd aanwezig is, van mening dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft bij [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft hulpverlening nodig en is nu aangemeld bij [instelling 2] . Het is van belang dat deze hulpverlening doorgang vindt. Ook moet er regie worden gevoerd over de omgangsmomenten met de stiefvader en over het herstel van het contact met de vader van [de minderjarige] , met zijn opa en met de pleegouders.
Ook is het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd nu [de minderjarige] niet bij de moeder kan wonen. Sinds de vorige zitting is de moeder weliswaar in Nederland gebleven, maar zij heeft geen actieve rol in de opvoeding van [de minderjarige] en heeft veel ondersteuning en sturing nodig. [de minderjarige] heeft in het afgelopen jaar op diverse groepen gewoond en is in juli 2024 aangehouden na een beroving op straat, waarvoor hij 77 dagen heeft vastgezeten. Bij de open groepen werd gezien dat dat [de minderjarige] lastig gedrag vertoonde en er veel incidenten plaatsvonden, die ook effect hebben gehad op andere groepsgenoten. Hij liep regelmatig weg met medebewoners, liet zelfbepalend gedrag zien en treiterde groepsgenoten. [de minderjarige] is daarom in november 2024 verhuisd naar de forensische groep van [instelling 1] in [plaatsnaam] . Hij lijkt hier iets rustiger te zijn. Nu [de minderjarige] niet bij zijn moeder of bij andere mensen in zijn netwerk kan verblijven, is het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd, zodat hij bij de huidige groep van [instelling 1] kan blijven.

4.De standpunten

De advocaat van de moeder heeft namens haar geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar heeft wel verzocht om afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder begrijpt dat [de minderjarige] nu niet meteen bij haar kan komen wonen, maar heeft wel ernstige zorgen over hoe met hem gaat op de groep waar hij nu zit. [de minderjarige] is al een lange tijd uit huis geplaatst, maar er is nog steeds weinig zicht op hem en er is weinig intensieve hulpverlening voor hem ingezet. [de minderjarige] is een erg kwetsbare jongen en de plek waar hij nu verblijft is niet passend voor hem, omdat hij hier makkelijk beïnvloed kan worden door anderen en hij hier zelfbepalend verdrag vertoont. Het zou beter zijn als hij in een kleinschaligere setting werd geplaatst, waar er meer zicht op hem is en hij minder makkelijk verkeerde keuzes kan maken. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de betrokken jeugdbeschermer en zou graag willen dat er iemand anders betrokken raakt. De moeder uit verder veel zorgen over [de minderjarige] en is van mening dat de gecertificeerde instelling niet goed voor hem zorgt en zijn situatie erger maakt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De zorgen over de problematiek en het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] zijn onverminderd aanwezig en op sommige vlakken zelfs toegenomen. [de minderjarige] heeft in het afgelopen jaar bij verschillende groepen gewoond en heeft ook 77 dagen vastgezeten in verband met een beroving op straat. Op de open groepen werd er gezien dat [de minderjarige] lastig gedrag vertoonde en er sprake was van veel incidenten. Naar aanleiding daarvan is hij bij de forensische groep van [instelling 1] is geplaatst. Hier gaat het gelukkig iets beter met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter duidelijk te kennen gegeven dat hij zich soms schaamt voor zijn keuzes en dat hij graag hulp wil om minder beïnvloedbaar te worden. Ook heeft hij verteld dat hij zich bij gebreke van school of andere dagbesteding ontzettend verveelt. De kinderrechter merkt op dat dit probleem al langer speelt. Het is van belang dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft bij [de minderjarige] die ervoor kan zorgen dat [de minderjarige] zo snel mogelijk naar school kan dan wel een andere vorm van dagbesteding krijgt. Het is hierbij wel noodzakelijk dat ook [de minderjarige] zich hiervoor inzet en zijn beste beentje voor blijft zetten zodat zijn schoolgang ook daadwerkelijk hervat kan worden en hij niet opnieuw in de problemen komt of de verkeerde keuzes maakt. Hiernaast is het van belang dat de jeugdbeschermer betrokken blijft zodat zij zicht kan houden op [de minderjarige] en de voor hem noodzakelijke hulpverlening kan inzetten. [de minderjarige] is nu ingeschreven bij [instelling 2] en de behandeling die hij hier kan krijgen zou hem enorm kunnen helpen. De kinderrechter moedigt [de minderjarige] dan ook aan om deze kans te grijpen en zijn volledige medewerking aan de behandeling te verlenen.
5.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. [1]
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.5.
De kinderrechter overweegt daartoe dat alle betrokken partijen, waaronder [de minderjarige] , het erover eens zijn dat [de minderjarige] op dit moment niet bij zijn moeder kan wonen. [de minderjarige] heeft in de afgelopen jaren op heel veel verschillende plekken gewoond en de kinderrechter is van oordeel dat het voor hem van belang is dat hij voorlopig kan blijven op de groep waar hij nu is. [de minderjarige] heeft in het kindgesprek met de kinderrechter duidelijk aangegeven dat hij het vervelend zou vinden om weer te moeten verhuizen en daarnaast wordt gezien dat het naar omstandigheden nu iets beter met hem gaat op deze groep. Om de plaatsing bij de groep te continueren, verlengt de kinderrechter de machtiging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 9 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier,
en op schrift gesteld op 27 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.