3.4.Bewijsoverwegingen
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in de late avond van 20 juni 2024 een gewapende woningoverval plaats heeft gevonden op de [adres 2] in Den Haag (hierna: de woning) waarbij de overvallers de aanwezige bewoners (een moeder en haar drie kinderen) onder dreiging met (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) hebben bestolen. De meerderjarige zoon is meerdere keren gestoken door de overvallers en de moeder is met een (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen. Bij de overval zijn diverse waardevolle goederen buitgemaakt.
Vaststaat dat de verdachte de bestuurder is geweest van het busje waarmee drie medeverdachten waaronder [medeverdachte 1] zijn opgehaald en waarmee zij vervolgens naar de woning zijn gereden. De verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd, maar hij ontkent op de hoogte te zijn geweest van het plan om een woningoverval te plegen.
Aan de hand van chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte op de dag van de overval door medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gevraagd is om een busje naar Den Haag te brengen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte bij de politie dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) hem een zogenaamde ‘djoen’ (de rechtbank begrijpt: klus) had aangeboden en dat hij vervolgens van [medeverdachte 2] een locatie in Duivendrecht doorkreeg waar hij het betreffende busje moest ophalen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, na het ophalen van het busje in Duivendrecht, van [medeverdachte 2] een locatie in Amsterdam-Noord kreeg waar hij naartoe moest rijden. Op deze locatie heeft de verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] opgehaald.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de telefoongegevens van de verdachte dat omstreeks het moment van het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 1] , op de telefoon van de verdachte een app geïnstalleerd en geraadpleegd is, waarmee de GPS tracker die onder de auto van één van de slachtoffers geplaatst was, kon worden gevolgd.
Verder blijkt uit zowel de verklaring van de verdachte als uit de gps-gegevens van zijn telefoon, dat de verdachte na het ophalen van [medeverdachte 1] nog twee andere medeverdachten heeft opgehaald op verschillende locaties. Uit de gps-gegevens blijkt dat de verdachte vervolgens naar Den Haag is gereden en op diverse locaties soms voor langere duur, is gestopt. De verdachte heeft verklaard dat bij twee van die locaties ook andere personen aanwezig waren. Vervolgens blijkt uit de verklaring van de verdachte dat hij op enig moment een Mercedes is gaan volgen tot aan de woning aan de [adres 2] waar de medeverdachten uit het busje zijn gegaan. Vervolgens is, zo blijkt uit het dossier, de woningoverval gepleegd.
Uit dezelfde gps-gegevens en de berichten die de verdachte na de woningoverval naar medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gestuurd kan worden afgeleid dat de verdachte, nadat hij de medeverdachten had afgezet bij de woning, naar een locatie is gereden op korte afstand van de woning. De verdachte heeft hier gedurende 40 minuten stilgestaan.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als het tenlastegelegde medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan de woningoverval.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verdachte een grotere rol had dan enkel zijn bijdrage als chauffeur van de overvallers. Zo is de verdachte niet in de woning geweest, heeft hij niet op de uitkijk gestaan, heeft hij geen geweld gebruikt en blijkt uit de chatberichten die zijn aangetroffen op zijn telefoon niet dat de verdachte voorafgaand, tijdens of na de woningoverval contact heeft gehad met andere medeverdachten dan [medeverdachte 2] met betrekking tot de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van de woningoverval. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten inwisselbare rollen hebben gehad of dat zij op gelijke wijze zouden delen in de buit.
Wel kan op basis van de telefoongegevens van de verdachte worden vastgesteld dat hij op de dag van de woningoverval veelvuldig, zowel voor als na de woningoverval, telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] . Hoewel op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld waar deze gesprekken over zijn gegaan, acht de rechtbank aannemelijk, gelet op de tijdstippen waarop deze gesprekken zijn gevoerd, dat dit zag op de opdracht die de verdachte van [medeverdachte 2] had aangenomen en de wijze waarop de uitvoering van die opdracht verliep. Zoals blijkt uit het navolgende, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het aannemen van de opdracht niet precies wist wat er ging gebeuren geloofwaardig en past het vele bellen met [medeverdachte 2] bij die verklaring. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt voorts dat [medeverdachte 2] en de verdachte na de overval berichten via snapchat naar elkaar hebben verzonden, waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de bedoeling was dat de verdachte de overvallers zou opwachten en meenemen, wat kennelijk niet is gebeurd.
Ook acht de rechtbank het opvallend dat op de telefoon van de verdachte een app geïnstalleerd en geraadpleegd is waarmee de GPS tracker onder de auto van één van de slachtoffers kon worden gevolgd. Echter, op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte degene geweest is die de app geïnstalleerd en geraadpleegd heeft, nu dit, zoals de verdachte heeft verklaard, ook medeverdachte [medeverdachte 1] kan zijn geweest die naast de verdachte op de bijrijdersstoel zat.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering geweest, en de enkele bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde, gelegen in het feit dat hij de chauffeur was, de medeverdachten heeft opgehaald en afgezet bij de woning zonder dat kan worden vastgesteld dat de verdachte hierbij op een andere wijze aan heeft bijgedragen, is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo'n voldoende verband sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang. (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158) Gelet op hetgeen eerder is overwogen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte behulpzaam is geweest aan de woningoverval, door de ‘djoen’ voor het wegbrengen van een busje aan te nemen, vervolgens de drie medeverdachten op verschillende locaties op te halen en hen naar de woning te rijden waar de woningoverval zou plaatsvinden.
De rechtbank moet voorts beoordelen of de verdachte ook opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het gronddelict, te weten de woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de woningoverval in die zin dat hij vanaf het moment dat hij de klus voor het rijden van het busje aannam wist van het plan van de woningoverval.
Zo blijkt uit het berichtenverkeer in de telefoon van de verdachte dat hij vragen had over de gang van zaken. Zo onderhoudt de verdachte de hele dag contact met zijn familie en vrienden en vraagt hij een goede vriend van hem (met snapchataccount ‘ [snapchataccount 1] ’) mee als bijrijder om het busje op te halen, wat niet voor de hand ligt bij de wetenschap van een op stapel staande woningoverval. Daarnaast stuurt de verdachte spraakberichten naar de snapchataccounts ‘ [snapchataccount 2] ’ en ‘ [snapchataccount 3] ’, waarin hij aangeeft dat hij ineens naar “lijp veel verschillende adressen moet rijden” en mensen moet ophalen. De rechtbank acht het niet logisch dat iemand dergelijke berichten stuurt op het moment dat diegene weet dat het ophalen van personen onderdeel is van de klus. Voorts lijkt de verdachte paniekerig in zijn contact met anderen en stuurt hij na het afzetten van de medeverdachten bij de woning berichten over dat hij één van de slachtoffers bij de woning hoorde gillen en in paniek was.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit hetzelfde berichtenverkeer wel valt af te leiden dat de verdachte bij het aannemen van de klus en tijdens de uitvoering daarvan, wist dat zijn medeverdachten criminele intenties hadden en dat hij daar opzettelijk behulpzaam bij was.
Zo blijkt uit de chats op de telefoon van de verdachte dat er kennelijk een tegenprestatie op het aannemen van de klus stond. De verdachte stuurt vanaf een snapchataccount dat aan hem te linken is naar [medeverdachte 2] dat hij ‘zijn pap’ wil en in een bericht aan ‘ [snapchataccount 1] ’ geeft de verdachte aan dat als hij meegaat met het ophalen van de bus, hij ‘een deel van die af’ krijgt. De verdachte had ook geld nodig, zo blijkt uit een bericht van de verdachte aan zijn neef dat hij ‘schulden moet afbetalen’, op het moment dat hij geconfronteerd wordt met zijn handelen op de dag van de overval.
Wat de rechtbank tevens van belang acht is het feit dat de verdachte in opdracht van [medeverdachte 2] een ‘zwarte trinna’ aan moest bij het ophalen van het busje. Als het enkel ging om het rijden van een busje naar een andere locatie zonder strafbaar element, zou hier naar het oordeel van de rechtbank geen kledingvoorschrift voor nodig zijn die in verband kan worden gebracht met criminele activiteiten. Ook uit de omstandigheid dat de verdachte in snapcontact met ‘ [snapchataccount 1] ’ zegt dat deze niet te veel vragen moet stellen, leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de klus die hij had aangenomen meer omvatte dan enkel het ophalen en wegbrengen van een busje.
Dat de verdachte onderweg naar Den Haag in totaal drie mensen heeft moeten ophalen op verschillende locaties, had voor de verdachte ook een teken moeten zijn dat er iets niet in de haak was.
Vervolgens blijkt uit de gps-gegevens van de telefoon van de verdachte dat de verdachte, nadat hij de medeverdachten opgehaald heeft, nog op diverse locaties is geweest en ook voor langere periodes heeft stilgestaan, terwijl de medeverdachten met hem in de bus zaten. Ook zijn er nog andere personen bij het busje geweest. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat er op deze momenten gebeurd of besproken is, maar het feit dat het is gebeurd moet voor de verdachte wederom een moment zijn geweest waarop hij had moeten weten dat er iets te gebeuren stond.
Naast voornoemde factoren die ertoe hadden moeten leiden dat de verdachte moest weten dat er iets niet klopte, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte op een enig moment ook daadwerkelijk wíst wat er ging gebeuren. De rechtbank leidt dit af uit zowel het audiobericht waarin de verdachte zegt: “Nu moet ik alleen nog op één iemand wachten en dan gaat die ding gebeuren, man”, het bericht waarin de verdachte zegt: “Dan moet ik die kils afzetten bij mijn mattie en dan ben ik safe” en het bericht waarin de verdachte zegt dat hij moet wachten tot “die lik osso komt”. Hieruit blijkt dat de verdachte op dat moment wist dat sprake zou zijn van een woningoverval waarbij op zijn minst genomen één persoon in de woning aanwezig zou zijn.
De rechtbank acht ook bewezen dat het opzet van de verdachte ook was gericht op het gebruik van geweld bij de overval. Een overval die wordt gepleegd tijdens de voor de nachtrust bestemde uren levert naar algemene ervaringsregels immers een aanmerkelijke kans op geweld op. De kans is immers groot dat het tot een gewelddadige confrontatie komt, zoals ook in dit geval. Door zich niet te distantiëren van de situatie maar juist behulpzaam te zijn bij de nachtelijke woningoverval heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Geconcludeerd moet worden dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op medeplichtigheid aan de gewapende woningoverval. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.