ECLI:NL:RBDHA:2025:9660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
rekestnummers: C/09/682608 / FT RK 25/327 en FT RK 25/328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een schuldregeling

In deze zaak heeft de heer [naam 1] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeiser, de heer [naam 2]. De heer [naam 1] verkeert in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 66.730,95 aan negen schuldeisers. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. De heer [naam 2] is de enige schuldeiser die niet akkoord is gegaan met dit voorstel, wat de heer [naam 1] heeft doen besluiten om de rechtbank te verzoeken het akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft op 7 mei 2025 het verzoek van de heer [naam 1] toegewezen, waarbij zij heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door de gemeente Den Haag en dat het aanbod van de heer [naam 1] het maximaal haalbare is. De rechtbank heeft daarbij een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de weigering van de heer [naam 2] om in te stemmen met de schuldregeling onredelijk is, gezien het feit dat de overige acht schuldeisers wel hebben ingestemd met het aanbod. De rechtbank heeft ook het verzoek van de heer [naam 1] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen, omdat het opleggen van het dwangakkoord voor hem een betere uitkomst biedt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/682608 / FT RK 25/327 en FT RK 25/328
vonnis van
in de zaak van 7 mei 2025
[naam 1],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [naam 1] ,
tegen
[naam 2] ,
vertegenwoordigd door Van der Velde van Hal & Peers gerechtsdeurwaarders en incassobureau,
wonende te Den Haag,
hierna: de heer [naam 2] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [naam 1] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam 1] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 66.730,95 aan negen schuldeisers. Het is de heer [naam 1] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft hij voor het laatst op 16 oktober 2024 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord).
Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 1,487% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 0,744%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
De heer [naam 2] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel.
De heer [naam 1] heeft een schuld aan de heer [naam 2] van € 30.953,98, dat is 46,39% van de totale schuldenlast. Bij nagekomen e-mail van 23 april 2025 heeft de heer [naam 2] met stukken onderbouwd dat zijn vordering door rente en kosten is opgelopen tot een bedrag van € 32.288,70. Dat is ruim 48% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige acht schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [naam 1] bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank de heer [naam 2] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam 1] zijn behandeld op de zitting van 29 april 2025.
Op deze zitting zijn verschenen:
- de heer [naam 1] ;
- mevrouw [naam 3] , schuldhulpverlener bij de gemeente Den Haag;
- mevrouw [naam 4] , bewindvoerder bij Finad Dienstverlening;
- de heer [naam 2] .

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam 1] stelt dat het onredelijk is dat de heer [naam 2] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
De heer [naam 2] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. Zijn vordering vloeit voort uit een verstekvonnis van de rechtbank Den Haag, sector civiel recht, van 23 februari 2011. Daarin heeft de rechtbank het gevorderde toegewezen, onder verwijzing naar de dagvaarding. Daaruit blijkt dat de heer [naam 2] moest opdraaien voor schade die de heer [naam 1] heeft veroorzaakt door rijden onder invloed en zonder rijbewijs. Zij waren namelijk in 2008 bij een feest bij gezamenlijke vrienden en wilden met nog een andere aanwezige iets te eten gaan halen. De heer [naam 1] bood aan te rijden in de auto van de heer [naam 2] , omdat laatstgenoemde alcohol had gebruikt en daarom zelf niet wilde rijden. Desgevraagd verklaarde de heer [naam 1] dat hij niet had gedronken en wel een rijbewijs had, maar dat bleek allebei gelogen. Hij ramde twee auto’s en een lantaarnpaal. De rechtbank heeft de heer [naam 1] in 2009 strafrechtelijk veroordeeld. De schade die hij had veroorzaakt werd niet gedekt door de verzekeraar. De heer [naam 2] werd aansprakelijk gesteld voor de schade en heeft die betaald. Hierdoor kwam hij zelf in financiële problemen. Zijn vader heeft hem daarbij geholpen, maar de heer [naam 2] heeft hem tien jaar lang moeten terugbetalen.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [naam 1] om een dwangakkoord op te leggen toewijzen. Zij licht dat hieronder toe.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde
instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de heer [naam 2] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat personen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij personen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van (een deel van) hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De heer [naam 1] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [naam 1] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. Het is gebaseerd op inkomsten uit een Participatiewetuitkering. Blijkens het keuringsrapport van 4 maart 2025 van Calder Werkt is hij volledig arbeidsongeschikt bevonden voor de duur van een jaar. Voor zijn trauma’s in verband met uithuiszetting door zijn pleegouders en de psychische problemen in dat verband volgt hij nu behandeling bij twee trauma-afdelingen. Voor behandeling bij PsyQ staat hij al vijf jaar op een wachtlijst. Gelet hierop en op zijn afstand tot de arbeidsmarkt is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de heer [naam 1] voorlopig geen inkomsten uit betaald (fulltime) werk zal krijgen waarmee hij verdiencapaciteit zal krijgen.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De vordering van de heer [naam 2] is bijna de helft van de totale schuldenlast.
Dat is bepaald niet verwaarloosbaar te noemen en brengt daarom mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat hij heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. In dit geval is van belang dat alle acht andere schuldeisers, die samen meer dan de helft van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd.
4.8.
Het aangeboden akkoord wordt op korte termijn aan de schuldeisers overgemaakt, zodat zij het dossier kunnen sluiten.
4.9.
Gelet op de duurzame arbeidsongeschiktheid van de heer [naam 1] is ook in de WSNP geen hogere uitkering aan de schuldeisers te verwachten, integendeel: toepassing van de WSNP zou tot hoge kosten leiden vanwege de bewindvoerder die moet worden betaald. De schuldeisers, waaronder de heer [naam 2] , zullen dan geen enkele uitkering krijgen.
Argumenten van de heer [naam 2]
4.9.
De heer [naam 2] heeft aangevoerd dat de heer [naam 1] niet te goeder trouw is geweest
ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld. Bij de
belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 van de Faillissementswet hoeft de
aard van de vordering geen doorslaggevende rol te spelen, maar kan die het belang van
die schuldeiser bij diens weigering benadrukken. Ter zitting is de gang van zaken
omtrent het ontstaan van de schuld en de verwijtbaarheid uitvoerig aan de orde
gekomen. De rechtbank begrijpt dat het bijzonder wrang voor de heer [naam 2] is dat
hij moest opdraaien voor de kosten ten gevolge van de aanrijding die de heer [naam 1]
heeft veroorzaakt, te meer omdat de heer [naam 2] hem vooraf had gevraagd of hij had
gedronken en of hij over een rijbewijs beschikte. Als de heer [naam 1] daarop eerlijke
antwoorden had gegeven, had de heer [naam 2] hem niet in zijn auto laten rijden.
Wat dat betreft is het heel begrijpelijk dat de heer [naam 2] niet wil instemmen met het
zeer geringe aanbod. Afgezet echter tegen voormeld gunstiger resultaat bij aanvaarding
van het akkoord, de belangen van de overige schuldeisers en het feit dat de wetgever
voor ogen heeft gehad dat elke schuldenaar perspectief op een schuldenvrije toekomst
moet krijgen, is de rechtbank van oordeel dat de aard van de vordering niet van
doorslaggevende betekenis is.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.10.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord zal worden toegewezen, heeft de heer [naam 1] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de heer [naam 2] in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.