ECLI:NL:RBDHA:2025:9569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
668706 / HA ZA 24-554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade na neerschieten curator door criminelen

In deze zaak vordert de curator, die op 6 november 2019 door criminelen is neergeschoten, schadevergoeding van de Staat. Hij verwijt de Staat dat deze niet adequaat heeft ingeschat welke dreiging er voor hem bestond en dat er onvoldoende beveiligingsmaatregelen zijn genomen. De curator stelt dat de Staat zijn zorgplicht heeft geschonden, wat een positieve verplichting inhoudt op grond van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) om hem te beschermen tegen levensgevaar. De rechtbank oordeelt dat de Staat niet aansprakelijk is voor de schade van de curator. De rechtbank concludeert dat, zelfs als de inschatting van het risico in mei 2019 te laag was, er geen bewijs is dat er in de periode tussen mei en november 2019 signalen waren die wezen op een reëel en onmiddellijk gevaar voor de curator. De vorderingen van de curator worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/668706 / HA ZA 24-554
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[de curator],
te [woonplaats] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. R.A. Korver,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mr. G.C. Nieuwland.

1.Samenvatting

1.1.
Op 6 november 2019 is de curator door criminelen neergeschoten. De curator meent dat de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet adequaat hebben gehandeld naar aanleiding van de informatie die hij had aangeleverd en dat de aanslag op zijn leven voorkomen had kunnen worden. De Staat is van mening dat het stelsel Bewaken en Beveiligen aan de wettelijke eisen voldeed, dat het handelen van de Politie en het OM in aanloop naar de aanslag in lijn was met de toepasselijke voorschriften en dat – met de kennis van toen – verdedigbare beslissingen zijn genomen.
1.2.
In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat de Staat niet aansprakelijk is voor de schade van de curator. Ook als de rechtbank zou vinden dat – zoals de curator stelt – het risico in mei 2019 te laag is ingeschat en dat de Staat toen zwaardere maatregelen had moeten nemen, is het de vraag of er in november 2019 nog zodanige maatregelen van kracht zouden zijn geweest dat de aanslag niet zou zijn gepleegd. Omdat niet is komen vast te staan dat er tussen mei en november 2019 nog signalen zijn geweest dat de curator ernstig gevaar liep, komt de rechtbank tot het oordeel dat er op 6 november 2019 niet zodanige maatregelen van kracht zouden zijn geweest, dat de aanslag niet had plaatsgevonden. Daarom wijst zij de vorderingen van de curator af.

2.De verdere procedure

2.1.
Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis van 5 februari 2025, waarin de rechtbank de Staat op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft opgedragen na te gaan of in de systemen van de politie te Hengelo of Enschede een melding van de curator is terug te vinden in de periode juli/augustus 2019, en om bij akte verslag te doen van zijn bevindingen.
2.2.
De Staat heeft op 19 maart 2025 een akte met bijlagen ingediend; de curator heeft op 16 april 2025 op deze akte gereageerd.
2.3.
Daarna is de datum vastgesteld waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
De curator is een Nederlandse advocaat, die sinds 2008 regelmatig door rechtbanken als curator is benoemd. Hij houdt kantoor in Nederland maar woont net over de grens in Duitsland.
3.2.
Op 3 juli 2018 is de curator door de Rechtbank Overijssel benoemd in het faillissement van een sportschool. Op 15 augustus 2018 is hij ook benoemd in het faillissement van de holdingvennootschap van die sportschool, en in oktober 2018 in de faillissementen van de overige aan die sportschool verbonden vennootschappen.
3.3.
Alle aan de sportschool verbonden vennootschappen hadden één feitelijk bestuurder, die de rechtbank hierna zal aanduiden als ‘de sportschoolhouder’.
3.4.
Op 3 oktober 2018 heeft de curator de sportschoolhouder een week in gijzeling laten nemen omdat hij herhaaldelijk had geweigerd te voldoen aan de op hem rustende faillissementsrechtelijke informatieplicht.
3.5.
Op 3 december 2018 heeft de curator aangifte gedaan tegen de sportschoolhouder voor het niet voldoen aan de inlichtingenplicht (artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)), eenvoudige bankbreuk (artikel 342 Sr), bedrieglijke bankbreuk (artikel 343 Sr), benadeling van schuldeisers (artikel 344 Sr), het opzettelijk niet nakomen van de informatie- en administratieplicht (artikel 344a/b Sr) en buitensporig middelen verbruiken/vervreemden (artikel 347 Sr). Op 7 januari 2019 heeft de curator ook aangifte gedaan van diefstal van de bedrijfsinventaris van de sportschool, waarbij hij meldde te vermoeden dat de sportschoolhouder achter de diefstal zat.
3.6.
Naar aanleiding van de aangiftes van de curator is tegen de sportschoolhouder een strafrechtelijk onderzoek naar (kort gezegd) faillissementsfraude gestart. Op dat moment liep er tegen de sportschoolhouder al een strafrechtelijk onderzoek naar hennepteelt, witwassen en wapenbezit.
3.7.
Na de diefstallen uit de bedrijfslocatie van de sportschool heeft de curator een machtiging binnentreden aangevraagd voor de woning van de sportschoolhouder. Die binnentreding heeft op 14 januari 2019 plaatsgevonden; een deel van de gestolen bedrijfsinventaris is inderdaad in de woning teruggevonden. De curator heeft de activa van de sportschool vervolgens verkocht.
3.8.
Op 12 februari 2019 heeft de curator aangifte gedaan tegen de sportschoolhouder, vanwege meerdere misdrijven.
3.8.1.
Ten eerste heeft de curator aangifte gedaan van bedreiging in de uitoefening van zijn werkzaamheden als curator. De sportschoolhouder had namelijk op 8 februari 2019 van de eigenaar van een vishandel – in de winkel en in het bijzijn van meerdere personen – het privéadres van de curator geëist, omdat hij met de curator “nog een appeltje had te schillen”. Toen de eigenaar het privéadres van de curator niet gaf, is de sportschoolhouder naar de woning van de eigenaar van de vishandel gegaan, en heeft daar nogmaals het privéadres van de curator geëist. De curator deed ook namens de vishandelaar aangifte van bedreiging.
3.8.2.
Daarnaast heeft de curator aangifte gedaan van diefstal van en inbraak in de sportschool door de sportschoolhouder, en van witwassen door de sportschoolhouder. In de aangifte noemde de curator de gang van zaken in het faillissement, de eerdere aangiften, en de dwang- en opsporingsmiddelen die in dat kader door zijn toedoen tegen de sportschoolhouder waren ingezet.
3.8.3.
De aangifte van bedreiging is wegens onvoldoende bewijs van een strafbaar feit geseponeerd. Het sepot is destijds niet aan de curator medegedeeld en de politie heeft destijds geen aanleiding gezien voor concrete acties op het vlak van bewaken en beveiligen.
3.8.4.
De overige aangiften van de curator zijn wel in behandeling genomen en hebben tot een veroordeling geleid (zie hierna onder 3.14).
3.9.
Eind april 2019 is bij de Eenheid Oost-Nederland van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) via een informant informatie binnengekomen. Het TCI heeft van deze informatie twee processen-verbaal opgemaakt en die op 1 mei 2019 om 16:00 uur verstuurd aan de Districtsrecherche Twente (DR). In het op 7 november 2019 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van DRstaat hierover onder meer het volgende:
De strekking van één van deze TCI pv’s is dat er
“grote rancune is van [de sportschoolhouder] naar een curator met de naam [de curator]”.
De strekking van de andere TCI pv is dat
“een advocaat van kantoor [kantoor curator] acuut gevaar loopt op dit moment”
Bij de veredeling van voornoemde informatie werd bekend dat de informatie betrekking heeft op danwel dat met de informatie mogelijk wordt bedoelt:
[
gegevens van de curator, de sportschoolhouder en het advocatenkantoor van de curator]
Naar aanleiding van bovenstaande en gezien de inhoud van de verstrekte informatie werd hierop geacteerd door teamleden van de Districtsrecherche. Beide voornoemde betrokkenen werden benaderd en geïnformeerd over de ontvangen informatie. Dit zodat een eventueel aanstaand incident bewust “stuk” werd gemaakt.
3.10.
Op of rond 1 mei 2019 is de curator thuis bezocht door twee Duitse politieagenten. Zij vertelden de curator dat zij van de Nederlandse politie hadden begrepen dat iemand hem wilde vermoorden. Meer informatie konden zij de curator niet geven; zij verwezen hem naar de Nederlandse politie. De curator heeft daarop de politie in Enschede gebeld, maar die konden hem ook niet meer informatie geven.
3.11.
Op 2 mei 2019 om 12:25 uur heeft DR een mutatierapport opgemaakt. Daarin staat onder meer het volgende:
Zelfstandige actie
Volgnummer : 1
Maatschappelijk klasse :Afspraak op locatie
(…)
Toelichting bij zelfstandige actie
Twee TCI-pv’s van 1 mei 2019;
- Een advocaat van [
kantoor curator] loopt op dit moment acuut gevaar.
- [
de sportschoolhouder] heeft grote rancune naar [
de curator].
Kwamen beiden op dinsdag 1 mei 2018 om 16:00 uur via de teamleiding (…) en de infokant (…) bij ons binnen.
Check gedaan door (…) over de urgentie van direct oppakken. Kon nog wachten tot morgen of direct na weekend.
Gezien de inhoud het volgende in gang gezet;
1. Politie [
Duitsland] woensdagmiddag 1 mei 16.25 telefonisch en via mail geïnformeerd. Zijn bij [de curator] op zijn thuisadres (…) aan de deur geweest en hem zelf geïnformeerd. Politie [
Duitsland] gevraagd om het adres extra in de gaten te houden.
2. De advocaat [
van de sportschoolhouder] geïnformeerd over onze informatie. Hem gevraagd om [
de sportschoolhouder] te benaderen en hem onze informatie mee te delen. tevens dat de politie maatregelen neemt. Zou [
de advocaat] doen en mij hierover terug informeren. Is tot op heden nog niet gedaan.
3. [
De curator] gebeld en info info zoveel mgl gedeeld. Hij had de Duitse politie al gesproken. Hij was blij geïnformeerd te zijn en vroeg om de zaaks OvJ (…) te informeren.
4. OvJ (…) middels SMS- geïnformeerd. Hij was op vakantie. Was akkoord met onze aanpak.
5. Afspraak op locatie gemaakt op het [
kantooradres van de curator].
Opmerking (…); [
de sportschoolhouder] belde om 12:30 uur met het nummer (…) nav mijn telefoontje van [
zijn advocaat]. Hij vroeg wat er aan de hand was. Medegedeeld dat de info hier binnen was gekomen mbt het acute gevaar van [
de curator] komende vanaf [
de sportschoolhouder]. Dat was absoluut niet aan de orde. Hij zou niets ondernemen. Hij had een zakelijk geschil en zou dat juridisch wel uitvechten.
[
De sportschoolhouder] deelde mee bereikbaar te zijn op het nummer (…).
3.12.
Op 2 oktober 2019 is het bedrijfsgebouw van de sportschool beschoten. De sportschool was na het faillissement aan een derde verkocht en inmiddels doorgestart. De afdelingen van het OM en DR die (ook) bij de zaak van de curator betrokken waren, zijn op 3 oktober 2019 op de hoogte geraakt van dit schietincident.
3.13.
Op 6 november 2019 is de curator tijdens het uitlaten van zijn hond vlakbij zijn woning neergeschoten. Hij heeft deze aanslag door snel optreden van buren overleefd, maar heeft door de aanslag ernstig en deels blijvend letsel opgelopen.
3.14.
Op 21 december 2023 is de sportschoolhouder door de Rechtbank Overijssel veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf en het betalen van een schadevergoeding voor het hebben van een groot aantal hennepplanten, het ontvreemden van elektriciteit, het medeplegen van gewoontewitwassen, het plegen van faillissementsfraude en het voorhanden hebben van wapens en munitie. [1] Het hoger beroep van de sportschoolhouder tegen dit vonnis loopt nog.
3.15.
Op 19 april 2024 zijn beide schutters door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld voor de op 6 november 2019 gepleegde poging tot moord op de curator. De curator en zijn partner hebben zich als benadeelden gevoegd in het strafproces. Het hof heeft de schadevordering van de curator deels toegewezen, namelijk tot een bedrag van in totaal € 284.154,23 aan materiële en € 100.000 aan immateriële schade. Het deel van zijn vordering dat zag op schade door een verlies aan arbeidsvermogen heeft het hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling daarvan het strafgeding onevenredig belastte.
3.16.
Beide verdachten hebben cassatieberoep ingesteld, zodat de toegewezen bedragen nog niet aan de curator zijn uitgekeerd. De Staat heeft onder algemene titel en onder voorwaarden een voorschot van € 250.000 aan de curator betaald.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en gehouden is de als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden. De curator vordert ook dat de rechtbank de Staat veroordeelt tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met rente en (proces)kosten.
4.2.
De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat ernstig is tekortgeschoten in de zorgplicht die de Staat heeft jegens hem, als advocaat en curator die door de Nederlandse rechter met grote regelmaat wordt aangesteld als curator in faillissementen en die door deze werkzaamheden voor de overheid werd bedreigd.
De curator stelt dat de Staat in ieder geval vanaf 1 mei 2019 maatregelen had moeten treffen om zijn leven te beschermen. De autoriteiten hebben dat niet gedaan, ondanks meerdere gebeurtenissen die daartoe aanleiding hadden moeten geven in de periode tussen de twee TCI-meldingen op 1 mei 2019 en de aanslag zijn leven op 6 november 2019. De Staat heeft volgens de curator in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en met de positieve verplichting van artikel 2 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Daarbij is volgens de curator sprake van een procedurele schending van artikel 2 EVRM, doordat het stelsel Beveiligen en Bewaken als systeem niet voldeed, en van een materiële schending door het nemen van onvoldoende maatregelen om zijn leven te beschermen en doordat de beoordeling van de dreigende schending van zijn leven niet voldeed.
Als het stelsel wel had voldaan, er door de Politie en het OM anders was omgegaan met de informatievoorziening, en er actief was gehandeld naar aanleiding van de door de curator aangeleverde informatie, dan had de aanslag op zijn leven volgens de curator voorkomen kunnen worden en had hij niet het letsel opgelopen zoals hij dat hij nu heeft.
4.3.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure. De Staat is van mening dat het handelen van de Politie en het OM in aanloop naar de aanslag in overeenstemming was met de toepasselijke voorschriften en dat – met de kennis van toen – adequate beslissingen zijn genomen. In elk geval heeft volgens de Staat te gelden dat die beslissingen destijds, gelet op de beschikbare informatie, in redelijkheid genomen konden worden en dus niet onrechtmatig zijn.
Het feit dat het stelsel Beveiligen en Bewaken na de evaluatie door de Adviescommissie in 2021 en door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in 2023 is aangepast, betekent niet dat het stelsel destijds niet voldeed. In elk geval zouden de sindsdien doorgevoerde en nog voorgenomen wijzigingen aan het systeem er in het geval van de curator niet toe hebben geleid dat de aanslag was voorkomen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De curator is op 6 november 2019 door criminelen neergeschoten. Daarmee staat vast dat de inschatting die de Politie en het OM hadden gemaakt van het gevaar dat hij liep, niet klopte. De acties die de Politie en het OM hebben ondernomen, waarvan zij dachten dat die afdoende waren, hebben de aanslag niet kunnen voorkomen. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden, is of die onjuiste inschatting en het niet voorkomen van de aanslag te wijten zijn aan – kort gezegd – onrechtmatige onzorgvuldigheid van de Staat.
5.2.
De rechtbank zal hierna eerst de regelgeving bespreken die voor de beantwoording van die vraag relevant is. Daarna zal zij de stellingen van de curator aan de hand van die regelgeving beoordelen.
Relevante regelgeving
Artikel 2 EVRM
5.3.
Op grond van de artikelen 2, 3 en 8 EVRM moeten de lidstaten het recht op leven en de lichamelijke integriteit van burgers beschermen. Lidstaten hebben niet alleen de negatieve verplichting om zichzelf te onthouden van schendingen van deze verdragsbepalingen, maar ook de positieve verplichting om burgers te beschermen tegen gewelddadigheden van andere burgers. [2]
5.4.
De positieve verplichting heeft een procedurele en een materiële kant.
5.4.1.
De procedurele kant houdt in dat de lidstaat (onder meer: straf-)regelgeving moet invoeren om bescherming te bieden tegen bedreigingen van het recht op leven en de lichamelijke integriteit; die regelgeving moet ook effectief worden gehandhaafd. [3]
5.4.2.
De materiële kant betreft de plicht van de lidstaat om preventieve (feitelijke) maatregelen te nemen tegen een onmiddellijk gevaar voor het leven van een burger door geweld van een ander. [4]
5.4.3.
De positieve verplichting van de Staat mag geen onmogelijke of disproportionele last zijn. Het is inherent aan politiewerk dat operationele keuzes moeten worden gemaakt, zowel wat betreft het stellen van prioriteiten als in het aanwenden van schaarse financiële en personele middelen. Daar komt bij dat menselijk gedrag onvoorspelbaar is; daarom kan niet van een lidstaat worden verwacht dat bij elk gesteld veiligheidsrisico maatregelen worden getroffen. [5]
5.4.4.
Wanneer echter sprake is van een reëel en onmiddellijk risico voor het leven van een specifiek geïdentificeerd individu en de autoriteiten daarvan kennis hebben (of hadden moeten hebben), moeten de autoriteiten de maatregelen nemen die binnen hun bevoegdheden liggen en waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze het risico kunnen afwenden. [6]
5.4.5.
Zowel ten aanzien van de negatieve als de positieve verplichtingen heeft de Staat een
margin of appreciation: de keuze van de te treffen maatregelen is overgelaten aan de nationale autoriteiten. [7]
Stelsel Bewaken en Beveiligen
5.5.
De Staat heeft invulling gegeven aan de procedurele kant van zijn positieve verplichtingen onder artikel 2 EVRM met het Stelsel bewaken en beveiligen (hierna: het Stelsel). Daarin staat op welke manier personen, objecten, en diensten worden beveiligd als er sprake is van dreiging.
In de voor deze zaak relevante periode was het Stelsel neergelegd in de Circulaire met betrekking tot de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten 2015 (tot 1 juli 2019) [8] en in de Circulaire met betrekking tot de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten 2019 (van 1 juli 2019 tot 30 juni 2023) [9] . In de versie van 2019 zijn ten opzichte van de versie van 2015 geen fundamentele veranderingen doorgevoerd; [10] de rechtbank zal de regeling hierna daarom ‘de Circulaire’ noemen.
5.5.1.
De Circulaire geeft een overzicht van de regelgeving waarop het Stelsel is gebaseerd en de (proces)afspraken en procedures die op basis hiervan zijn gemaakt tussen alle partners binnen het domein bewaken en beveiligen, zowel in het decentrale- als het rijksdomein.
5.5.2.
Het Stelsel berust volgens paragraaf 2.1 van de Circulaire op de volgende uitgangspunten:
Personen zijn zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. De overheid kan aanvullende beveiligingsmaatregelen nemen als een persoon (of de organisatie waar personen deel van uitmaken of waarvoor zij werken) op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging en het risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is er sprake van risico-management, geen risico-uitsluiting. De inschatting van de dreiging en het risico is leidend voor het vaststellen van de benodigde beveiligingsmaatregelen.
5.5.3.
De veiligheid van personen, objecten en diensten is in beginsel decentraal georganiseerd (paragraaf 4.1 van de Circulaire).
Bewijsrecht: omkeringsregel niet van toepassing
5.6.
De curator heeft een beroep gedaan op een bijzondere regel van bewijsrecht: de omkeringsregel. De Staat meent dat de omkeringsregel niet van toepassing is. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vorderingen, zal zij dus moeten beoordelen of de bijzondere bewijsregel moet worden toegepast.
5.7.
De curator meent dat de omkeringsregel van toepassing is omdat de Staat heeft gehandeld in strijd met de norm van artikel 2 EVRM, die ertoe strekt dat zijn leven wordt beschermd. Daarom meent de curator dat het aan de Staat is om aan te tonen dat de schade niet zou zijn ontstaan als de Staat op een juiste en adequate wijze beveiligingsmaatregelen zou hebben getroffen.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de omkeringsregel in deze zaak niet van toepassing is, en wel om de volgende redenen.
5.8.1.
Voor toepassing van de omkeringsregel moet sprake zijn van een schending van concrete gedragsnormen die strekken tot het voorkomen van een specifiek gevaar, waarna het specifieke gevaar waartegen die normen bescherming beogen te bieden, is ingetreden. Alleen specifieke gedragsnormen rechtvaardigen dat de rechter bij overtreding voorshands aanneemt dat causaal verband tussen de overtreding en de schade bestaat, waarna de gedaagde partij aan zet is om dit vermoeden te ontzenuwen. Algemene zorgnormen zijn niet voldoende specifiek voor toepassing van de omkeringsregel. [11]
5.8.2.
Artikel 2 EVRM is een algemeen geformuleerde opdracht aan de lidstaten om het recht op leven te waarborgen; het schrijft geen specifiek gedrag voor en is niet toegespitst op het voorkomen van een specifieke vorm van gevaar. Daarom is artikel 2 EVRM geen specifieke veiligheidsnorm in de zin van de omkeringsregel.
5.9.
De curator heeft geen specifieke veiligheidsnorm genoemd die de Staat in deze zaak heeft overtreden. De rechtbank zal daarom de gewone regels van stelplicht en bewijslast toepassen.
Welke signalen waren er in de periode van 1 mei tot 6 november 2019?
5.10.
De curator noemt vier momenten vóór de aanslag op 6 november 2019 waarop de Staat signalen heeft gekregen dat de curator gevaar liep: de bedreigingen op 12 februari 2019, de TCI meldingen eind april 2019, telefoongesprekken in juli/augustus 2019 over een VW Polo en de beschieting van de sportschool op 2 oktober 2019. De curator stelt dat de Staat in elk geval vanaf 1 mei 2019 (meer) maatregelen had moeten nemen om zijn leven te beschermen. De door de curator beschreven signalen en de daarbij aangevoerde feiten en omstandigheden worden hieronder besproken.
Inschatting van de ernst van het dreigingsniveau in mei 2019
5.11.
De uitlatingen die de sportschoolhouder begin februari 2019 tegenover de viswinkelhouder had gedaan, waren – volgens de verklaring van de curator tijdens de zitting – de eerste serieuze bedreigingen in de richting van de curator.
5.12.
Toen er eind april 2019 vanuit het criminele circuit twee meldingen aan TCI binnenkwamen dat de curator acuut gevaar zou lopen door rancune van de sportschoolhouder, was de aangifte van de curator van februari 2019 echter niet de enige informatie die de Politie en het OM over de sportschoolhouder hadden. De autoriteiten verdachten de sportschoolhouder namelijk al sinds 2017 van deelname aan georganiseerde (drugs)misdaad; bij een huiszoeking op 1 mei 2017 hadden zij in de woning van de sportschoolhouder ook een loop van een sportgeweer, munitie en een werkende scherfgranaat gevonden. [12] Desondanks berustte de dreigingsinschatting van mei 2019 onder meer op de aanname dat de sportschoolhouder niet “(vuur)wapengevaarlijk of anderszins gewelddadig” was. Gelet op de wapens die in zijn huis waren aangetroffen en het feit dat hij vervolgd werd voor illegaal wapenbezit, kunnen bij die aanname vraagtekens worden geplaatst. Aan de andere kant is gesteld noch gebleken dat de sportschoolhouder daadwerkelijk geweld had gepleegd of doen plegen.
Na mei 2019 geen aanwijzingen meer voor rancune jegens de curator
5.13.
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat de Staat het dreigingsniveau in mei 2019 hoger had moeten inschatten en meer maatregelen had moeten nemen dan de Staat op 1 en 2 mei 2019 heeft getroffen (zie 3.11), leidt dat er niet tot het oordeel dat er causaal verband bestaat tussen dat tekortschieten en de door de curator geleden schade. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de curator op basis van wat er tot 2 mei 2019 was gebeurd niet zodanig streng zou zijn beveiligd – en in elk geval niet tot en met 6 november 2019 – dat hij begin november 2019 niet zou zijn beschoten. Artikel 2 EVRM en het Stelsel zouden een daarvoor vereist langdurig en hoog (en: vrijheidsbeperkend) niveau van beveiliging alleen (nog) vereisen als er in de periode tussen mei en november 2019 signalen waren binnengekomen dat het risico op levensbedreigend geweld richting de curator nog onverminderd reëel en onmiddellijk was. Van belang is dus of zich dergelijke signalen hebben voorgedaan na mei 2019.
5.14.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is het voldoende dat degene die klaagt over schending van artikel 2 EVRM aantoont dat de autoriteiten niet alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hen verwacht kon worden om een reëel en onmiddellijk levensgevaar waarvan zij kennis hadden of hadden moeten hebben, te voorkomen. Wanneer het risico zich al heeft verwezenlijkt, moet de zaak worden beoordeeld vanuit het perspectief van wat de bevoegde autoriteiten op het relevante moment wisten of hadden behoren te weten. [13]
De Staat heeft gemotiveerd betwist dat zich na mei 2019 signalen hebben voorgedaan dat er nog steeds een reëel en onmiddellijk risico bestond op levensbedreigend geweld richting de curator.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat de curator tegenover de gemotiveerde betwisting van de Staat onvoldoende heeft onderbouwd dat zich na mei 2019 zodanige signalen voor het (onverminderd) bestaan van een reëel en onmiddellijk levensgevaar hebben voorgedaan – waarvan de autoriteiten kennis hadden of hadden moeten hebben – dat hij op 6 november 2019 (nog) zodanig ingrijpend beveiligd zou zijn geweest dat hij zijn hond niet had kunnen uitlaten zoals hij die dag heeft gedaan en hij niet zou zijn neergeschoten. De rechtbank licht dit oordeel hierna verder toe.
Geen aanwijzingen voor melding achtervolging in de zomer van 2019
5.16.
De curator stelt dat hij in de periode juli/augustus 2019 twee keer vanuit zijn auto de politie heeft gebeld omdat hij merkte dat hij door een auto gevolgd werd. De Staat zegt dat daarvan niets in de systemen is terug te vinden en betwist daarom dat de curator de politie heeft gebeld.
5.17.
De rechtbank heeft de Staat in het tussenvonnis opgedragen na te gaan of in de systemen van de Politie een melding van de curator is terug te vinden in de periode juli/augustus 2019, en om bij akte verslag te doen van zijn bevindingen.
5.18.
De bij akte door de Staat ingediende informatie bevestigt dat de curator de Politie na de aanslag op 6 november 2019 heeft verteld dat hij in juli/augustus 2019 bij de Politie telefonisch had gemeld dat hij onderweg in de auto was achtervolgd. Uit het overgelegde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de Politie deze mededeling van de curator destijds heeft nagetrokken, in het kader van de zoektocht naar de daders. Het bij akte ingediende proces-verbaal van 27 februari 2025 vermeldt daarover het volgende:
Bij het TGO [Team Grootschalige Opsporing] is onderzocht wie de rechercheur/politie agent kon zijn die contact heeft gehad met het slachtoffer [de curator] omdat hij in juli/augustus 2019 was gevolgd door een zilveren VW Polo. Ondanks uitgebreid onderzoek hiernaar is niet vastgesteld wie dat is geweest. In de ter beschikking staande politiesystemen is destijds niets aangetroffen waarin melding wordt gemaakt van zo’n voorval. De rechercheur die in de zomer van 2019 betrokken was bij een onderzoek waarbij [de curator] als curator optrad heeft op 07 november 2019 kunnen vaststellen dat hij en [de curator] beiden over en weer getracht hebben elkaar te bereiken. Maar daar is het bij gebleven en er heeft geen contact heeft plaatsgevonden tussen beiden die zomer. Slachtoffer [de curator] heeft ook niet kunnen achterhalen aan wie hij de melding heeft gedaan en heeft ook het kenteken waarvan hij dacht dat hij deze had genoteerd niet kunnen achterhalen.
5.19.
De bewijslast en daarmee het bewijsrisico voor het bestaan van de telefonische meldingen aan de Politie in juli/augustus 2019 rust op de curator. Ook naar aanleiding van de door de Staat in het geding gebrachte nadere informatie heeft de curator niet verder duidelijk kunnen maken wanneer en/of met wie hij in juli/augustus 2019 heeft gebeld en wat er toen is gezegd. Hoewel uit de informatie blijkt dat de curator de Politie heeft gebeld en geprobeerd is contact op te nemen, is er geen bewijs dat hij daadwerkelijk met de Politie heeft gesproken en heeft gemeld dat hij achtervolgd werd. Zeker nu partijen het erover eens zijn dat de Politie in het kader van de strafzaak vlak na de aanslag al heeft geprobeerd om te achterhalen wanneer en met wie de curator in de zomer van 2019 had gebeld, en dat dit destijds ook al niets heeft opgeleverd, kan de rechtbank er niet vanuit gaan dat de door de curator gestelde telefonische meldingen hebben plaatsgevonden zoals de curator zich dat herinnert. Dit betekent dat de rechtbank er niet van kan uitgaan dat de autoriteiten in juli/augustus 2019 informatie hebben ontvangen die wees op het (voort)bestaan van een reële en onmiddellijke bedreiging van het leven van de curator, naar aanleiding waarvan (extra) maatregelen hadden moeten worden genomen.
Geen signalen na de schietpartij op de heropende sportschool op 2 oktober 2019
5.20.
Partijen zijn het erover eens dat de curator na het schietincident op 2 oktober 2019 zorgen over zijn veiligheid heeft gedeeld met de deken van de orde van advocaten, waarna de deken contact heeft opgenomen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om die zorgen onder de aandacht te brengen.
5.21.
Uit de door de Staat bij akte overgelegde e-mailberichten blijkt dat de NCTV naar aanleiding van die communicatie contact heeft opgenomen met een medewerker van het OM, die op vrijdag 4 oktober 2019 onder meer het volgende heeft gemaild aan de Politie Oost-Nederland: [14]
Op 3-5-2019 11:15 uur heb ik (…) een mail gekregen m.b.t. een eerdere dreiging richting [de curator]. Zie jullie eigen journaal.
Gisteren kreeg ik via de OvJ en vandaag via de NCTV de mededeling dat opnieuw [de curator] zich had gemeld naar aanleiding van een schietpartij op [de sportschool]. Zie onderstaande link.
[link naar online krantenartikel]
[De curator] heeft de eken van de orde van advocaten geïnformeerd alsook het meldpunt bij de NCTV waar advocaten terecht kunnen indien er sprake is van (be)dreiging. [De curator] voelt zich niet prettig en vermoedt dat dezelfde verdachte [de sportschoolhouder] aan de schietpartij bij de sportschool debet is. De vorige keer dat er ook op een sportschool geschoten is is precies een jaar geleden. [De curator] is bij de faillissementen betrokken geweest waarin deze [sportschoolhouder] een rol speelde. Omdat e.e.a. te maken heeft met de Turkse drugsmaffia zoals hij dat noemt (weedmaffia) en hij eerder mikpunt is geweest, wilde hij dit melden bij zowel de deken als de NCTV. Eerder zijn er ook wat maatregelen getroffen en zijn de Duitse collega’s in [plaatsnaam] geïnformeerd over de mogelijke dreiging. Zie voor verdere informatie de mutatie van [weggelakte naam]. Inmiddels heeft [de curator] bij zowel zijn woning als zijn kantoor camera’s gehangen. Hij gebruikt geen sociale media en hij dacht dat zijn privéadres was afgeschermd. Ook bij de Kamer van Koophandel zou [de curator] al afgeschermd zijn.
[De curator] woont in Duitsland maar heeft kantoor in [plaatsnaam]. Kunnen jullie eens kijken hoe het met het onderzoek is naar de schietpartij bij die sportschool en wie daar verdachte van is en of dit ook uitstraling kan hebben naar deze advocaat? Dank vast voor de moeite.
De gegevens:
[gegevens van het advocatenkantoor van de curator, de curator en de sportschoolhouder]
5.22.
Het OM heeft daarop met een e-mailbericht van maandag 7 oktober 2019 onder meer het volgende geantwoord:
(…) Ik heb telefonisch contact gehad met collega [weggelakte naam] van de DR Twente, hij is belast met de schietpartij op de sportschool. Voor nu hebben ze geen enkel bewijs dat [de sportschoolhouder] betrokken is bij de beschieting. Wel is het zo dat ze scenario’s hebben waarbij [de sportschoolhouder] naar voren kan komen als verdachte. Ook is er tot op heden geen TCI informatie bekend dat [de sportschoolhouder] het ook op [de curator] heeft gemunt. Kortom het onderzoek loopt, men heeft scenario’s beschreven en gaat deze uitlopen. Mocht er informatie binnen komen waarbij er sprake is van een dreiging richting [de curator] dan komt [weggelakte naam] bij mij op de lijn. Tot die tijd zit er mijn inziens geen werk in voor ons. Koppel jij dit terug via de lijn naar [de curator]? Of moet ik daar nog wat in betekenen? Ik hoor het graag.
5.23.
Verder blijkt uit de door de Staat overlegde berichten dat de Politie op 22 oktober 2019 op verzoek van het OM contact heeft opgenomen met de Duitse politie om extra aandacht te vragen voor het woonadres van de curator.
5.24.
Uit de door de Staat overgelegde informatie blijkt dus dat de autoriteiten actie hebben ondernomen naar aanleiding van de melding die de curator begin oktober 2019 had gedaan. De Staat heeft onderzocht of er aanwijzingen waren voor een dreiging richting de curator. Ondanks dat daar op dat moment geen concrete aanwijzingen voor waren, heeft de Staat de Duitse politie gevraagd extra aandacht te hebben voor het woonadres van de curator. Intern is het opsporingsteam dat de sportschoolhouder onderzocht op de hoogte gebracht en aangespoord om eventuele nieuwe informatie over een dreiging richting de curator door te geven. De rechtbank maakt hieruit op dat de melding van de curator in oktober 2019 serieus is onderzocht, maar dat er op dat moment geen aanwijzingen waren dat de sportschoolhouder – als die al achter de beschieting van de sportschool zat – soortgelijke plannen had met de curator.
5.25.
Het feit dat bij de sportschool hulzen van kogels waren gevonden die ook elders in Oost-Nederland waren aangetroffen, maakt dit zonder nadere toelichting niet anders. De curator heeft niets gesteld waaruit volgt dat de vondst van die hulzen destijds duidde op een mogelijke dreiging richting hem. Dat er in oktober/november 2019 andere informatie was waaruit de Staat had moeten afleiden dat het leven van de curator onmiddellijk gevaar liep, is gesteld noch gebleken.
Conclusie
5.26.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Staat voorafgaand aan het neerschieten van de curator de beschermingsmaatregelen heeft genomen die pasten bij de informatie die toen voorhanden was. Van een schending van artikel 2 EVRM of onrechtmatig handelen door de Staat is daarom geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van de curator zal afwijzen.
5.27.
De curator is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging bij betekening van het vonnis)
Totaal
2.094,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van de curator af,
6.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten van de Staat van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, mr. J.L.M. Luiten en mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
2565

Voetnoten

1.Rb. Overijssel (zittingsplaats Almelo) 21 december 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:5260.
2.EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002345294 (
3.EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002345294 (
4.EHRM 24 maart 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0324JUD002345802 (
5.EHRM 24 maart 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0324JUD002345802 (
6.EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002345294 (
7.EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002345294 (
10.Zie de Nota van Toelichting, par. 1.2:
11.Vgl. Hoge Raad 19 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1299, r.o. 3.3.
12.Rb. Overijssel (zittingsplaats Almelo) 21 december 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:5260, r.o. 7.3.
13.EHRM 15 juni 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0615JUD006290315 (Kurt/Oostenrijk), par. 160.
14.Met de Beleidsmedewerker Bewaken, Beveiligen en Crisisbeheersing van het parket bij het OM (de ‘BB&C’er’).