ECLI:NL:RBDHA:2025:9448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682832 / FT RK 25/357 en FT RK 25/358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een schuldregeling

In deze zaak heeft mevrouw [naam 1] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan haar schuldeisers, omdat zij in een problematische schuldensituatie verkeert. Mevrouw [naam 1] heeft een schuldenlast van € 32.468,93 aan negen schuldeisers, maar heeft een voorstel gedaan waarbij zij hen een nulaanbod doet, wat betekent dat zij hen vraagt om hun vorderingen kwijt te schelden. Mevrouw [naam 2], de heer/mevrouw [naam 3], en de heer/mevrouw [naam 4] hebben dit voorstel echter afgewezen. De rechtbank heeft op 7 mei 2025 de verzoeken van mevrouw [naam 1] behandeld en heeft besloten om het verzoek tot oplegging van het dwangakkoord toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door de gemeente Gouda en dat het voorstel van mevrouw [naam 1] het maximaal haalbare is, gezien haar financiële situatie en de psychische en lichamelijke problematiek waar zij mee kampt. De rechtbank heeft ook de belangen van de weigerende schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat hun weigering om in te stemmen met de schuldregeling onredelijk is. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen, omdat het dwangakkoord is toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/682832 / FT RK 25/357 en FT RK 25/358
vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [adres],
[postcode] [woonplaats 1],
hierna: mevrouw [naam 1],
tegen
[naam 2],
vertegenwoordigd door mr. H. Temel, Oass Advocaten,
wonende te [woonplaats 2],
hierna: mevrouw [naam 2],
en
[naam 3],
wonende te [woonplaats 3],
hierna: de heer/mevrouw [naam 3],
en
[naam 4]
wonende te [woonplaats 4],
hierna: de heer/mevrouw [naam 4],
en
VGZ,
gevestigd te Arnhem.
Waar deze zaak over gaat
Mevrouw [naam 1] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Zij heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers, waarbij niets wordt aangeboden (“nulaanbod”) en de hele vordering dus door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft mevrouw [naam 1] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uitgaat

1.1.
Mevrouw [naam 1] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 32.468,93 aan negen (unieke) schuldeisers. Het is mevrouw [naam 1] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Gouda heeft zij voor het laatst op 13 november 2024 een zogenoemd nulaanbod aan haar schuldeisers gedaan. Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers 0% wordt aangeboden, tegen kwijtschelding van hun vorderingen.
1.2.
Mevrouw [naam 2] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. Mevrouw [naam 1] heeft een schuld aan mevrouw [naam 2] van € 13.082,95, dat is 40,29% van de totale schuldenlast.
1.3.
De heer/mevrouw [naam 3] is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel.
Mevrouw [naam 1] heeft een schuld aan de heer/mevrouw [naam 3] van € 450,-, dat is 1,39% van de totale schuldenlast.
1.4.
De heer/mevrouw [naam 4] is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel.
Mevrouw [naam 1] heeft een schuld aan de heer/mevrouw [naam 4] van € 2.000,-,
dat is 6,16% van de totale schuldenlast.
1.5.
VGZ is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. Mevrouw [naam 1] heeft een schuld aan VGZ van € 1.681,43, dat is 5,18% van de totale schuldenlast.
1.6.
De overige vijf schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.7.
Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft mevrouw [naam 1] bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil zij dat de rechtbank de voormelde weigerende schuldeisers dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van mevrouw [naam 1] zijn behandeld op de zitting van 29 april 2025. Op deze zitting verschenen:
- mevrouw [naam 1], vergezeld door mevrouw A. Dogan, haar tolk;
- mevrouw [naam 5], begeleidster van mevrouw [naam 1] bij Gemiva;
- mevrouw A. Waleson, beschermingsbewindvoerder van mevrouw [naam 1];
- mevrouw M. van Duijn, schuldhulpverlener van de gemeente Gouda;
- mevrouw mr. [naam 6], mevrouw [naam 7] en mevrouw [naam 8] namens VGZ.
2.2.
Mevrouw [naam 2], de heer/mevrouw [naam 3] en de heer/mevrouw [naam 4] zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Mevrouw [naam 1] stelt dat het onredelijk is dat de voormelde weigerende schuldeisers het aanbod niet aanvaarden. Zij kan niet meer aanbieden dan zij heeft gedaan.
3.2.
De heer/mevrouw [naam 3] en de heer/mevrouw [naam 4] hebben hun standpunten niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank.
3.3.
Mevrouw [naam 2] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. Mevrouw [naam 1] is volgens mevrouw [naam 2] schulden aangegaan wetende dat zij die niet zou kunnen terugbetalen. Zij had immers geld van haar geleend, maar had bij het aangaan van die lening al andere schulden die zij niet kon terugbetalen.
3.4.
.VGZ stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen.
Zij wijst de schuldregeling niet af, maar verzoekt om de vordering pas na achttien maanden na goedkeuring van alle schuldeisers definitief af te boeken, op voorwaarde dat gedurende deze periode geen nieuwe betalingsachterstanden ontstaan. Dit zorgt ervoor dat mevrouw [naam 1] passende begeleiding krijgt en vergroot de kans op duurzaam betaalgedrag en een schuldenvrije toekomst.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van mevrouw [naam 1] om een dwangakkoord op te leggen toewijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de weigerende schuldeisers niet willen instemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente [woonplaats 1]. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat personen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij personen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van (een deel van) hun vordering.
Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekster zelf, van de weigerende schuldeisers en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
Mevrouw [naam 1] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat mevrouw [naam 1] aan haar schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. Het voorstel is gebaseerd op een Participatiewetuitkering. Er is geen sprake van afloscapaciteit. Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat mevrouw [naam 1] met zowel psychische als lichamelijke problematiek kampt. Volgens het keuringsrapport van 23 augustus 2024 is zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Zij kan maximaal vier uur per dag werken. Deze beperking is structureel, een volledig herstel acht de keuringsarts niet mogelijk. Dit maakt dat het niet aannemelijk is dat de verdiencapaciteit van mevrouw [naam 1], en daarmee haar afloscapaciteit, zal kunnen verbeteren.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De vordering van mevrouw [naam 2] bedraagt met 40,29% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat mevrouw [naam 2] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel of een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. In dit geval is van belang dat de schuldeisers die wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd (ongeveer) 47% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
4.8.
Gelet op de duurzame arbeidsongeschiktheid van mevrouw [naam 1] is ook in de WSNP geen enkele uitkering aan de schuldeisers te verwachten, terwijl toepassing van de WSNP wel tot hoge kosten zou leiden.
Argumenten van mevrouw [naam 2]
4.9.
Mevrouw [naam 2] heeft nog aangevoerd dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan.
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 Fw hoeft de aard van de
vordering geen doorslaggevende rol te spelen, maar kan die het belang van die
schuldeiser bij diens weigering benadrukken. De rechtbank is van oordeel dat die aard
in dit geval niet van doorslaggevende betekenis is. Daarbij weegt zij mee dat de schuld
is ontstaan in de periode dat mevrouw [naam 1] niet onder beschermingsbewind
stond.
Argumenten van VGZ
4.1
VGZ wil wel instemmen met het voorstel, maar slechts onder de voorwaarde dat zij
haar vordering pas na achttien maanden kan afboeken en dan alleen als mevrouw
[naam 1] geen nieuwe premieschuld heeft laten ontstaan. Aan de instemming kunnen
echter geen voorwaarden worden verbonden, omdat de rechtbank nu een oordeel moet
geven over het verzoek dat voorligt. Daarom merkt de rechtbank de voorwaardelijke
instemming aan als een weigering. Deze weigering van VGZ komt erop neer
dat VGZ de garantie wil hebben dat mevrouw [naam 1] adequate begeleiding blijft
krijgen om een terugval in betalingsproblemen te voorkomen. Het is begrijpelijk dat
VGZ zich ook zorgen maakt om de maatschappelijke belangen en de belangen van haar
andere klanten, maar dat zijn geen belangen die de rechtbank moet meewegen bij haar
beslissing. De vrees van VGZ legt onvoldoende gewicht in de schaal om het verzoek
toch af te wijzen. Mocht mevrouw [naam 1] een nieuwe schuld laten ontstaan, dan
staan aan VGZ voldoende mogelijkheden ter beschikking voor het treffen van
maatregelen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat mevrouw [naam 1] wel
degelijk de begeleiding behoudt die zij nu krijgt. Ter zitting heeft mevrouw Waleson
verklaard dat het risico op een terugval minimaal is, omdat gekozen is voor bewind met
de grondslag lichamelijke en/of geestelijke toestand. Dat bewind is voor onbepaalde
tijd uitgesproken en zal niet worden beëindigd als de schulden middels een
dwangakkoord worden gesaneerd.
Argumenten van de heer/mevrouw [naam 3], de heer/mevrouw [naam 4]
4.11.
De heer/mevrouw [naam 3] en de heer/mevrouw [naam 4] zijn niet op zitting
verschenen en hebben ook niet op een andere wijze hun standpunt voor hun weigering
aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Dit staat hun vrij, maar brengt wel mee dat de
rechtbank ervan uit moet gaan dat in het kader van de te maken belangenafweging aan
hun zijde geen andere belangen zijn betrokken dan het belang dat zij, net als iedere
schuldeiser, hebben bij volledige betaling van hun vordering.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.12.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord zal worden toegewezen, heeft mevrouw [naam 1] geen belang meer bij haar verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt mevrouw [naam 2], de heer/mevrouw [naam 3], de heer/mevrouw [naam 4] en VGZ in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.