ECLI:NL:RBDHA:2025:939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676147/KG RK 24-1647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en oplegging wrakingsverbod in strafzaak

Op 20 januari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking van de rechters H.P.M. Meskers, C.M.A. de Koning en Y.H.M. de Groot aangevraagd, omdat hij meende dat deze rechters partijdig waren. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere de afwijzing van een aanhoudingsverzoek, de toedeling van een te korte spreektijd en het niet direct beslissen op onderzoekswensen. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden procedurele beslissingen betroffen en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel kunnen leiden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte om de voortgang van de procedure te frustreren. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/92
zaak- /rekestnummer: C/09/676147 / KG RK 24-1647
Beslissing van 20 januari 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door: mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, en mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht,
strekkende tot de wraking van
mrs. H.P.M. Meskers, C.M.A. de Koning en Y.H.M. de Groot,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 2 december 2024.
1.2.
Op de zitting van 6 januari 2025 is het verzoek tot wraking behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- namens verzoeker zijn raadslieden mrs. Reisinger en Zuketto;
- mr. De Koning, mede namens de andere twee rechters.
Verzoeker is niet verschenen. Mrs. Meskers en De Groot hebben laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. M.C. Stolk, de officier van justitie, is uitgenodigd om als toehoorder aanwezig te zijn bij de zitting, maar is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer in de strafzaak met parketnummer 09/067503-22 tegen verzoeker als verdachte. In deze zaak hebben op 18 en 29 augustus 2022, 15 november 2022, 7 februari 2023 en 7 maart 2023 pro-formazittingen plaatsgevonden, waarop op onderzoekswensen is beslist en de voorlopige hechtenis van verdachte is getoetst. De inhoudelijke behandeling van de zaak was gepland op 22 november 2024. Op 29 oktober 2024 heeft de advocaat van verzoeker verzocht om aan die zitting op voorhand een regiekarakter toe te kennen omdat hij voornemens is om (aanvullende) onderzoekswensen in te dienen. Op 8 november 2024 heeft de rechtbank medegedeeld dat zij, anders dan verzocht, niet op voorhand de mogelijkheid zal uitsluiten dat de zaak op 22 november 2024 inhoudelijk zal worden behandeld. Daarbij heeft de rechtbank tevens medegedeeld dat voor de behandeling vier uur is uitgetrokken en dat zij, gelet op de aangekondigde indiening van onderzoekswensen, het eerste uur van de beschikbare zittingstijd zal uittrekken voor de bespreking daarvan en dat de verdediging maximaal 20 minuten heeft om deze wensen naar voren te brengen en toe te lichten.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting, zoals nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid gewekt door het aanhoudingsverzoek van verdachte af te wijzen onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:913), waarmee zij in feite al heeft geoordeeld dat het bewijs in deze zaak rechtmatig is verkregen, terwijl in Frankrijk een procedure van verdachte loopt waarmee hij wil aantonen dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. De tweede grond voor het wrakingsverzoek is dat de voorzitter de verdediging vooraf een te korte spreektijd heeft toegekend, terwijl deze gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom die tijd onvoldoende is. Ten derde heeft de rechtbank de schijn van vooringenomenheid gewekt door niet direct op de zitting op de onderzoekswensen van verzoeker te beslissen, maar heeft bepaald dit pas twee weken later te zullen doen bij (tussen- of eind)vonnis.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De beslissingen die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt (afwijzing van een aanhoudingsverzoek, toedeling van spreektijd en het niet direct beslissen op onderzoekswensen) zijn allen procedurele beslissingen. Uitgangspunt is dat een procedurele beslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers mee dat het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) geen oordeel toekomt over de juistheid van de (tussen)beslissing of de motivering daarvan. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat daarvan in dit geval sprake is, is naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet gebleken.
3.3.
De wrakingskamer leidt uit het proces-verbaal van de zitting af dat de rechtbank haar beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft gemotiveerd. De wrakingskamer treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van die rechterlijke tussenbeslissing. Dat deze (proces)beslissing, gelet op haar motivering of de wijze van totstandkoming, uitsluitend door vooringenomenheid ten aanzien van verzoeker kan worden verklaard, is niet aannemelijk geworden.
3.4.
Ook de tweede wrakingsgrond kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat bij de toedeling van de spreektijd de omvang van het dossier en de complexiteit van de zaak in aanmerking zijn genomen. Bovendien heeft de rechtbank de verdediging in de gelegenheid gesteld om haar verzoek tot het indienen van onderzoekswensen voorafgaand aan de zitting schriftelijk toe te lichten. De beslissing om de verdediging 20 minuten spreektijd te geven om haar onderzoekswensen toe te lichten, is dan ook niet onbegrijpelijk en daaruit kam geen vooringenomenheid worden afgeleid.
3.5.
Tot slot kan ook de omstandigheid dat de rechtbank niet direct op de zitting op de ingediende onderzoekswensen heeft beslist, niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank heeft deze beslissing gemotiveerd en de wrakingskamer treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van die rechterlijke tussenbeslissing. Dat deze (proces)beslissing, gelet op haar motivering of de wijze van totstandkoming, uitsluitend door vooringenomenheid ten aanzien van verzoeker kan worden verklaard, is niet aannemelijk geworden. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook afwijzen
3.6.
Verzoeker heeft in deze procedure reeds eerder een wrakingsverzoek gedaan dat niet is gehonoreerd en dat heeft geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Nu heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend (mede) op de grond dat geen aanhouding is verleend. Met de daarmee gepaard gaande schorsing van de procedure heeft verzoeker bewerkstelligd dat zijn zitting alsnog is uitgesteld, ondanks de andersluidende beslissing van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven en met het doel de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het in 2.1 genoemde proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadslieden mrs. Reisinger en Zuketto;
• mr. M.C. Stolk, officier van justitie;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.A.T. Frima, G.P. Kleijn en D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.