ECLI:NL:RBDHA:2025:9328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
11389990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de ontvangst van een verklaring in het kader van een pandrecht op vorderingen

In deze zaak heeft de Stichting Nationaal Groenfonds (hierna: Groenfonds) een vordering ingesteld tegen een B.V. (hierna: [gedaagde]) in verband met een pandrecht op een vordering van Umincorp Polymers B.V. op [gedaagde]. Groenfonds stelt dat zij een pandrecht heeft gevestigd op de vordering van Umincorp Polymers op [gedaagde] en dat zij [gedaagde] op 12 januari 2024 heeft geïnformeerd over dit pandrecht. [gedaagde] heeft echter betwist dat zij de mededeling van het pandrecht heeft ontvangen voordat zij op 18 januari 2024 een bedrag van € 9.396,62 aan Umincorp Polymers heeft betaald. De kantonrechter heeft de procedure besproken, waarbij Groenfonds zijn vordering heeft onderbouwd met bewijsstukken, waaronder de dagvaarding en de akte van Groenfonds. De rechter heeft vastgesteld dat de mededeling van het pandrecht niet op een gefundeerd e-mailadres is verzonden en dat de ontvangst van de brief door [gedaagde] niet tijdig is bewezen. Hierdoor is Groenfonds niet tijdig inningsbevoegd geworden, wat betekent dat de betaling door [gedaagde] aan Umincorp Polymers bevrijdend was. De vordering van Groenfonds is afgewezen en Groenfonds is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JB/IB (B/C)
Zaaknummer: 11389990 \ RL EXPL 24-21028
Vonnis van 3 juni 2025
in de zaak van
STICHTING NATIONAAL GROENFONDS,
te `s-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: Groenfonds,
gemachtigde: mr. H.M.J. Simonis,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. Maaswinkel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 oktober 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de akte van Groenfonds met productie 9;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de brief van 17 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van Groenfonds met producties 10 en 11;
- de akte van [gedaagde] met productie 6;
- de mondelinge behandeling van 27 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Groenfonds heeft op grond van een overeenkomst van geldlening geld uitgeleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Umincorp Polymers B.V. (hierna te noemen: Umincorp Polymers).
2.2.
Ter zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening hebben Groenfonds en Umincorp Polymers op 22 april 2022 een pandovereenkomst gesloten. In deze pandovereenkomst is onder meer afgesproken dat Groenfonds een pandrecht verkrijgt op bestaande en toekomstige vorderingen van Umincorp Polymers op haar debiteuren.
2.3.
[gedaagde] is klant en debiteur (geweest) van Umincorp Polymers. Op 21 december 2023 heeft Umincorp Polymers een factuur ter hoogte van € 9.396,62 (inclusief btw) aan [gedaagde] toegezonden vanwege geleverde producten en diensten.
2.4.
In een verzamelpandakte van 5 januari 2024 is opgenomen dat – samengevat – alle op dat moment bestaande vorderingen van Umincorp Polymers op haar debiteuren worden verpand aan Groenfonds. Deze verzamelpandakte is geregistreerd bij de belastingdienst op 8 januari 2024.
2.5.
Op 12 januari 2024 heeft Groenfonds een brief en e-mail naar [gedaagde] verzonden waarin zij mededeling doet van het pandrecht en mededeelt dat [gedaagde] de factuur van Umincorp Polymers van € 9.396,62 aan Groenfonds moet betalen.
2.6.
Op 18 januari 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 9.396,62 voldaan aan Umincorp Polymers.
2.7.
Op 25 januari 2024 is het faillissement van Umincorp Polymers uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
Groenfonds vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 9.396,62 aan hoofdsom, de wettelijke rente daarover vanaf 30 januari 2024, € 844,83 aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
Groenfonds legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een (stil) pandrecht heeft gevestigd op de vordering van € 9.396,62 Umincorp Polymers op [gedaagde] . Groenfonds stelt dat zij het pandrecht via brief en e-mail van 12 januari 2024 heeft medegedeeld aan [gedaagde] . Daardoor is Groenfonds bevoegd om de vordering op [gedaagde] te innen en moet [gedaagde] aan haar betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Groenfonds, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Groenfonds, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Groenfonds in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] betwist dat een rechtsgeldig pandrecht is overeengekomen. Daarnaast voert zij als verweer dat zij de vordering van Umincorp Polymers op 18 januari 2024 bevrijdend betaald heeft aan Umincorp Polymers. Zij betwist dat zij de mededeling tot openbaarmaking van het pandrecht voorafgaand aan de betaling op 18 januari 2024 heeft ontvangen.

4.De beoordeling

De vordering van Umincorp Polymers is rechtsgeldig verpand.
4.1.
In artikel 3:239 BW is voorgeschreven dat verpanding mogelijk is voor vorderingen die op het vestigingsmoment van het pandrecht reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Vereist is dat het pandrecht gevestigd wordt bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte.
4.2.
De vordering is rechtsgeldig verpand. Groenfonds heeft in ieder geval met haar verzamelpandakte van 5 januari 2024 een pandrecht gevestigd op alle toen bestaande vorderingen van Umincorp Polymers op haar debiteuren. Deze onderhandse akte is onweersproken op 8 januari 2024 geregistreerd. Het staat daarnaast vast dat de vordering van Umincorp Polymers op [gedaagde] van € 9.396,62 op 5 januari 2024 bestond, zodat aan de voorwaarden voor de vestiging van een rechtsgeldig stil pandrecht op de vordering is voldaan.
Groenfonds mag pas innen na mededeling van het pandrecht
4.3.
Op grond van artikel 3:246 lid 1 BW wordt Groenfonds, in plaats van Umincorp Polymers, inningsbevoegd zodra aan [gedaagde] mededeling is gedaan van het pandrecht. Na de mededeling kan [gedaagde] niet langer bevrijdend betalen aan Umincorp Polymers.
Er geldt geen vormvoorschrift voor mededeling van het pandrecht
4.4.
Het wettelijke uitgangspunt is, zoals terecht door Groenfonds aangevoerd, dat de mededeling vormvrij kan geschieden. Dit is alleen anders wanneer dat tussen betrokkenen is afgesproken.
4.5.
[gedaagde] voert aan dat de mededeling van het pandrecht via aangetekende brief had moeten plaatsvinden. Zij beroept zich op een bepaling in de pandovereenkomst waarin dat staat. In het midden kan blijven of [gedaagde] zich op deze bepaling kan beroepen. Deze bepaling heeft namelijk geen betrekking op de stille verpanding van vorderingen als de onderhavige, maar ziet volgens artikel 1.1 op een openbaar pandrecht op verzekerings- of projectvorderingen, waarvan hier geen sprake is. Door [gedaagde] is daarnaast niet gesteld dat zij met Groenfonds of Umincorp Polymers afgesproken heeft dat de mededeling via aangetekende brief gedaan moet worden. Nu een afwijkende afspraak ontbreekt, mocht de mededeling vormvrij worden gedaan.
Groenfonds moet stellen en bewijzen dat de mededeling is ontvangen en wel op een gefundeerd adres.
4.6.
De mededeling van Groenfonds betreft een verklaring in de zin van artikel 3:33 BW. Op grond van artikel 3:37 lid 2 BW moet die verklaring, om haar werking te hebben, [gedaagde] hebben bereikt. Het moment waarop Groenfonds inningsbevoegd geworden is valt dus samen met het moment waarop de mededeling [gedaagde] heeft bereikt.
4.7.
De ontvangst van de mededeling wordt betwist, zodat het aan Groenfonds, als verzender van de mededeling, is om voldoende feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat a) de mededeling door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] kon worden bereikt en b) de mededeling aldaar is aangekomen.
4.8.
Het adres waarvan Groenfonds redelijkerwijs mag aannemen dat [gedaagde] kan worden bereikt, betreft het zakelijke postadres van [gedaagde] en ieder e-mailadres of ander adres waarvan Groenfonds op grond van verklaringen of gedragingen van [gedaagde] mocht aannemen dat zij daarop kon worden bereikt, zoals een adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt (zie HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104). Het is daarbij aan Groenfonds om de verklaringen en gedragingen te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan zij heeft aangenomen dat [gedaagde] op het onderhavige adres kon worden bereikt.
4.9.
De kantonrechter bespreekt hierna eerst de ontvangst van de brief en daarna de ontvangst van de e-mail.
Het staat niet vast dat de brief tijdig is ontvangen
4.10.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de brief verzonden is naar een adres van [gedaagde] waarvan Groenfonds mocht aannemen dat [gedaagde] daarop bereikbaar was. Louter de vraag wanneer de brief door [gedaagde] is ontvangen, staat tussen partijen ter discussie.
4.11.
Groenfonds stelt dat [gedaagde] de brief uiterlijk 16 januari 2024 heeft ontvangen. Groenfonds beroept zich hierbij op een door de Hoge Raad in 2016 genoemde ervaringsregel dat PostNL post binnen enkele dagen bezorgt. Volgens [gedaagde] heeft zij de brief pas op 22 januari 2024 ontvangen.
4.12.
De door Groenfonds genoemde ervaringsregel baat haar niet. Een algemene ervaringsregel die uitgaat van de gemiddelde postbezorgingstijd is onvoldoende om vast te stellen dat een specifieke brief daadwerkelijk tijdig is aangekomen. Het blijft daarom aan Groenfonds om te bewijzen dat de brief tijdig is ontvangen. Ter zitting heeft Groenfonds verklaard dat zij dit bewijs niet kan leveren, zodat geen bewijsopdracht wordt gegeven. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de brief voorafgaand aan de betaling op 18 januari 2024 door [gedaagde] is ontvangen.
E-mail niet verzonden naar gefundeerd e-mailadres.
4.13.
Tussen partijen staat ter discussie of de e-mail verzonden is naar een e-mailadres waarvan Groenfonds redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] bereikt kon worden en of de e-mail daadwerkelijk is ontvangen.
4.14.
De rechtsregel (zoals hiervoor uitgelegd) luidt dat Groenfonds redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] bereikt kon worden op het onderhavige e-mailadres als zij afgegaan is op verklaringen en gedragingen van [gedaagde] . Groenfonds stelt dat de e-mail is verzonden naar een aan [gedaagde] toebehorend e-mailadres dat zij heeft gekregen van Umincorp Polymers. Groenfonds is dus niet afgegaan op verklaringen en gedragingen van [gedaagde] .
4.15.
Daarnaast voert Groenfonds aan dat zij dit e-mailadres redelijkerwijs mocht gebruiken, omdat dit adres wordt beheerd door de crediteurenadministratie en dat de mededeling van Groenfonds bij uitstek thuishoort bij de crediteurenadministratie. [gedaagde] zet hier tegenover dat dit soort belangrijke mededelingen juist niet thuishoren bij de crediteurenadministratie, maar bij een accountmanager.
4.16.
De kantonrechter ziet in hetgeen Groenfonds aanvoert geen reden om af te wijken van de rechtsregel dat Groenfonds moet zijn afgegaan op verklaringen en gedragingen van [gedaagde] . In deze regel is namelijk al het belang van [gedaagde] om mededelingen te ontvangen op een adres waarop zij deze verwacht, zodat de juiste personen binnen de organisatie hiervan kennis nemen, afgewogen tegen het belang van Groenfonds om mededelingen te versturen zonder ingewikkelde onderzoeken te verrichten naar het te gebruiken adres. Bovendien komt het naar verkeersopvattingen voor rekening en risico van Groenfonds dat zij afgaat op mededelingen van een derde en niet zelf onderzoek verricht naar de adressen waarop [gedaagde] bereikt kan worden. Zij had bijvoorbeeld, zoals ter zitting door [gedaagde] aangevoerd, gebruik kunnen maken van het e-mailadres dat genoemd is in de registratie van [gedaagde] bij de kamer van koophandel.
4.17.
Nu Groenfonds haar e-mail niet verzonden heeft naar een e-mailadres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] daarop bereikt kon worden kan in het midden blijven of de mededeling op dat e-mailadres is ontvangen.
Groenfonds is niet tijdig inningsbevoegd geworden
4.18.
Omdat niet vast is komen te staan dat de brief tijdig is ontvangen én de e-mail in ieder geval niet is ontvangen op een e-mailadres waarvan Groenfonds redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] daarop bereikt kon worden, is niet komen vast te staan dat de mededeling [gedaagde] heeft bereikt. Als gevolg daarvan was Groenfonds op het moment van betaling (nog) niet, met uitsluiting van Umincorp Polymers, inningsbevoegd. [gedaagde] heeft de vordering van Umincorp Polymers op 18 januari 2024 dan ook bevrijdend betaald aan Umincorp Polymers, zodat de vordering van Groenfonds wordt afgewezen.
Groenfonds moet de proceskosten betalen
4.19.
Groenfonds is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Groenfonds af,
5.2.
veroordeelt Groenfonds in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Groenfonds niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de onder 5.2 opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Bruinsma en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.