ECLI:NL:RBDHA:2025:9307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.44 en NL 25.45
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Poolse eiser tegen een verwijderingsmaatregel en de actieve informatieplicht van de overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025, wordt het beroep van een Poolse eiser beoordeeld die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De eiser, die in Nederland dakloos is en geen werk heeft, is door de minister van Asiel en Migratie een verwijderingsmaatregel opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft bepaald dat de eiser naar Polen moet terugkeren, aangezien het Unierecht ook toestaat dat hij naar een andere lidstaat kan gaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, met uitzondering van de vereiste terugkeer naar Polen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over hoe de eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen, en dat de opgelegde vertrektermijn van één maand niet onredelijk is. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.44 en NL 25.45
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 18 juni 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en bepaald dat eiser binnen één maand Nederland moet verlaten.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 december 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en bepaald dat eiser Nederland binnen één maand moet verlaten en zich naar Polen moet begeven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser is, naar eigen zeggen, ongeveer een jaar geleden naar Nederland gekomen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland, vaak in aanraking is gekomen met de politie vanwege overlast op straat, recent is aangehouden wegens een vernielingsdelict, sinds augustus 2023 geen reële en daadwerkelijke arbeid meer verricht in Nederland en geen eigen middelen van bestaan heeft. Ook is niet gebleken dat eiser op zoek is naar werk en daarop een reële kans maakt.
4. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. [2] Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eiser om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser. Verweerder heeft eiser een vertrektermijn van één maand opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De door verweerder opgelegde verwijderingsmaatregel is in strijd met het Unierecht. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser zich naar het land van herkomst dient te begeven, uit het FS arrest blijkt dat dit slechts naar een andere lidstaat hoeft te zijn. Daarnaast is het voor eiser niet duidelijk op welke wijze hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief moet beëindigen. Dat heeft tot gevolg dat als hij naar Nederland terugkeert niet duidelijk is of hij op dat moment een nieuwe vrije termijn geniet. Verweerder dient – gelet op haar actieve informatieplicht – daarom duiding te geven aan de criteria ‘daadwerkelijk en effectief’ beëindigen van het verblijf. Tot slot heeft verweerder bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verwijderingsmaatregel naar het land van herkomst
7. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit staat dat hij terug moet keren naar Polen. Dit is volgens eiser onjuist, nu het gaat om een verwijderingsbesluit en niet om een terugkeerbesluit. Doordat Polen als land staat genoemd waarnaar hij moet terugkeren, is het ten onrechte niet afdoende dat hij Nederland verlaat, maar moet hij ook terugkeren naar Polen.
7.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is het met eiser eens dat het hier gaat om een verwijderingsbesluit en niet om een terugkeerbesluit en dat verweerder ten onrechte een land van terugkeer heeft opgenomen. Eiser mag zich op basis van het Unierecht ook naar een andere lidstaat begeven. De rechtbank ziet echter aanleiding om de verdere rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerder zich wel terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
Actieve informatieplicht van verweerder over het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf
8. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel onduidelijk en in strijd met de actieve informatieplicht van verweerder is, slaagt niet.
8.1.
Verweerder heeft eiser voldoende geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn volgt niet dat verweerder een actieve informatieplicht heeft over het rechtmatige verblijf van individuele Unieburgers in Nederland. Er staat enkel voorgeschreven dat de lidstaten in het algemeen informatie verspreiden betreffende de rechten en plichten van de burgers van de Unie, met name door bewustmakingscampagnes via landelijke en plaatselijke media en andere communicatiemiddelen. Wel volgt uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest FS [3] zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. De rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van deze omstandigheden niet van toepassing zijn. In deze gevallen moet dan ook meer gewicht toekomen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij in elk geval niet voldoende. [4] Uit het arrest FS volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest FS genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten, en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw wenst te verblijven. Deze toets is casuïstisch en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
Belangenafweging bij het vaststellen van de vertrektermijn
9. De beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij het vaststellen van de vertrektermijn, slaagt niet.
9.1.
Uit het arrest FS blijkt dat de vertrektermijn, behalve in dringende gevallen, minimaal één maand moet bedragen. In het bestreden besluit is aan eiser een vertrektermijn van één maand opgelegd. Uit het arrest FS blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. [5] Bovendien heeft eiser in bezwaar geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder hem een langere vertrektermijn had moeten geven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat, gelet op rechtsoverweging 7.1, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, met uitzondering van de vereiste terugkeer naar Polen. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en Nederland moet verlaten binnen de gestelde termijn.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is opgenomen dat eiser moet terugkeren naar Polen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 1.814,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
4.Ibid., punt 90.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3006.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.