ECLI:NL:RBDHA:2025:9282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 25 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van de eiser vast te stellen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn medische omstandigheden en eerdere detenties, in overweging genomen. Eiser betwistte de gronden voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend was, gezien de beschikbare medische zorg in het detentiecentrum. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19448
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ben Mohammed. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 2002.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c, 4d en 4e. De minister heeft medegedeeld dat hij de lichte grond onder 4e niet langer handhaaft. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.

Lichter middel

4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser voert hiertoe aan dat geen of onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische omstandigheden. Eiser hoort stemmen in zijn hoofd en in het detentiecentrum is ook vastgesteld dat er wat met eiser aan de hand is. Uit het medisch dossier van eiser blijkt dat eiser verward en psychotisch oogt, hij is in het detentiecentrum ook naar een extra zorgafdeling overgeplaatst. Verder voert eiser aan dat uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 20251 volgt dat er ook rekening moet worden gehouden met eerdere detenties. Dit in samenhang gezien maakt de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De door eiser aangevoerde omstandigheden maken niet dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is. In de maatregel van bewaring wordt er terecht op gewezen dat de beschikbare medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat de medische omstandigheden van eiser zijn meegenomen in de besluitvorming en er is vastgesteld dat de medische zorg in het geval van eiser niet ontoereikend is. Daarbij heeft eiser de medische dienst al bezocht. Hij heeft medicijnen gekregen en is op een extra zorgafdeling geplaatst. Er is dus aandacht voor de situatie van eiser. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij vier maanden in Zwitserland in detentie heeft verbleven. Desgevraagd heeft eiser dit niet nader kunnen onderbouwen. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of sprake is van een vergelijkbare situatie als beschreven in de hiervoor in 4. genoemde uitspraak. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.