Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft dit voor Polen onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 4 september 20242 en 16 september 20243. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Polen niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Poolse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Polen overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Polen. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Deze maatstaf gaat niet op bij een klacht dat de detentieomstandigheden in de aangezochte lidstaat in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de detentieomstandigheden in de aangezochte lidstaat leiden tot een vernederende behandeling in de zin van deze bepalingen en dat hij een reëel risico loopt na overdracht gedetineerd te worden, is overdracht aan deze lidstaat in strijd met deze bepalingen (vergelijk het arrest M.S.S., overwegingen 218, 219, 221, 222 en 366).
Nieuwe wetgeving in Polen en berichtgeving minister-president
6. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Hiertoe voert eiser in de eerste plaats aan dat in Polen op 26 maart 2025 een nieuwe wet is aangekomen. Door deze wet mag Polen gedurende 60 dagen het recht op asiel opschorten van asielzoekers die het land illegaal via Wit-Rusland zijn binnengekomen. Op de EU-top op 21 maart 2025 heeft de minister- president daarnaast aangekondigd dat Polen niet langer zal voldoen aan de Dublinverordening en dat Polen geen migranten uit andere Europese landen zal toelaten. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser daaraan toegevoegd dat zij in de praktijk merkt dat Dublinclaimanten in Polen geen asiel kunnen aanvragen. Dat is haar recent gebleken bij een andere cliënt.
7. De minister stelt zich op het standpunt dat ondanks de nieuwe wet in Polen van 26 maart 2025 nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan. Eiser zal worden overgedragen aan Polen als Dublinclaimant. Uit deze wet volgt niet dat Dublinclaimanten niet langer toegang hebben tot de Poolse asielprocedure. Dublinclaimanten worden onder werking van de Dublinverordening en met instemming van de Poolse autoriteiten gecontroleerd overgedragen. De wet ziet enkel op asielzoekers die Polen illegaal binnenkomen via de grens met Wit-Rusland. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 11 maart 20254 waarin is geoordeeld dat nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van Polen. Deze uitspraak is door de Afdeling op 27 maart 20255 bevestigd, dus na de inwerkingtreding van de nieuwe wet in Polen. Verder verwijst de minister nog naar een reactie van Amnesty International van 16 oktober 20246, observaties van het UHNCR7 en een reactie van de Europese Commissie8. Overigens houdt de Europese Commissie deze situatie nauwlettend in de gaten. Met betrekking tot de uitspraak van minister-president van Polen stelt de minister dat dit in de praktijk niet wordt uitgevoerd en voorlopig dus enkel een uitspraak zonder concrete gevolgen is.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De nieuwe wet in Polen ziet niet op Dublinclaimanten, maar op asielzoekers die illegaal via de grens van Polen met Wit-Rusland binnenkomen. Eiser wordt met inachtneming van het Poolse claimakkoord gecontroleerd overgedragen onder de Dublinverordening en dus is de nieuwe wet niet op hem van toepassing. De uitspraak van de minister-president over het niet langer terugnemen van Dublinclaimanten is daarnaast op dit moment alleen nog een uitspraak. Er zijn geen signalen dat dit tot concrete actie heeft geleid. De enkele stelling op de zitting dat een andere cliënt van de gemachtigde geen asiel zou hebben kunnen aanvragen in Polen, is daarvoor onvoldoende.
LHBTI
9. Eiser voert verder aan dat de minister niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van Polen, omdat Polen geen effectieve bescherming biedt aan LHBTI-asielzoekers, zoals eiser. Eiser verwijst daarvoor naar het landenrapport non-discriminatie Polen 2024 van de Europese Commissie en naar berichtgeving van de Verenigde Naties.
10. Hoewel uit de algemene informatie volgt dat de positie van LHBTI-asielzoekers in Polen zorgelijk is, is het de rechtbank niet gebleken dat LHBTI-asielzoekers in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming bieden en waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. Dat betekent dat als eiser tot de LHBTI-gemeenschap behoort (dat laat de rechtbank verder in het midden), er in de positie van LHBTI-asielzoekers in Polen onvoldoende reden ligt om aan te nemen dat om deze reden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen mag worden uitgegaan.
6 Poland: plans to suspend the right to seek asylum ‘flagrantly unlawful’’, Amnesty International 16 oktober 2024.
7 UNHCR Comments and Observations on the draft law amending the Act on Granting Protection to Foreigners in the territory of the Republic of Poland’, UNHCR 12 december 2024.
8 ‘ Commission steps up support for Member States to strengthen EU security and counter the weaponisation of migration’, Europese Commissie 11 december 2024.
11. Eiser voert tot slot aan dat hij in Polen een maand en elf dagen in detentie heeft gezeten. Deze detentie was in strijd met artikel 5 van het EVRM en internationale afspraken, omdat eiser niet voor het juiste doel werd vastgehouden. In detentie is eiser bovendien onmenselijk en vernederend behandeld, zonder dat hem effectieve bescherming is geboden.
12. De rechtbank oordeelt dat eiser niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt dat zijn detentie in Polen onrechtmatig is geweest. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij daar een met artikel 5 van het Handvest strijdige behandeling heeft gehad. De rechtbank volgt dit standpunt dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
13. De rechtbank stelt vast dat paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ook al is Nederland op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
14. Eiser stelt in dit verband dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij door de onmenselijke en vernederende behandeling in detentie trauma heeft opgelopen. Eiser heeft ook onder behandeling van een psychiater gestaan. Op de zitting heeft hij benadrukt wat hij in detentie heeft meegemaakt. Daarbij is eiser onderdeel van de LHTBI-gemeenschap en zal hij geen bescherming van de autoriteiten krijgen. Om die reden durft eiser niet te klagen bij de Poolse autoriteiten, zij zijn tenslotte degenen die de LHBTI-gemeenschap onderdrukken.
15. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Polen onevenredig hard is. Eiser heeft zijn trauma niet onderbouwd met documenten, waardoor geen evenredige hardheid kan worden aangenomen. Maar ook in het geval dat eiser daadwerkelijk een trauma aan zijn detentie in Polen overgehouden, is niet gebleken dat hij hier geen hulp voor kan krijgen of over kan klagen in Polen. Door eiser is niet onderbouwd dat de problemen met betrekking tot de LHBTI-gemeenschap in Polen, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn dat zij een nadeligere positie hebben dan andere asielzoekers of dat hij niet zou kunnen klagen bij de Poolse autoriteiten. Overigens heeft eiser ook nooit geprobeerd om te klagen bij de Poolse autoriteiten en blijkt dus niet dat het niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.