ECLI:NL:RBDHA:2025:9231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd. Eiser heeft aangevoerd dat de asielprocedure en opvang in Oostenrijk niet voldoen aan de eisen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er ernstige, structurele tekortkomingen zijn. De rechtbank concludeert dat de minister mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen en dat er geen reëel risico is op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.

De rechtbank wijst erop dat indien eiser in Oostenrijk problemen ondervindt, hij daarover kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16203
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Hiertoe voert eiser aan dat de asielprocedure en opvang van asielzoekers in Oostenrijk niet voldoen aan de daartoe te stellen eisen. Er is sprake van ernstige, structurele tekortkomingen. Uit het AIDA-rapport, update 2023, volgt dat asielzoekers in Oostenrijk worden gehoord in de taal die zij geacht worden te beheersen en dat hierbij geen geaccrediteerde tolken aanwezig zijn. Daarnaast worden volgens algemene bronnen asielvragen opgeschort als er een toename in asielaanvragen is. Onduidelijk en daardoor zorgelijk is dat dit van tevoren wordt aangegeven en zonder precieze cijfers. Ook zijn er zorgen over de beperkte toegang tot rechtsbijstand. De minister geeft aan dat eiser zich moet wenden tot de autoriteiten in Oostenrijk, maar volgens eiser is dit voor hem niet mogelijk. De minister dient nader onderzoek te verrichten.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in haar algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Oostenrijk onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 24 mei 20232 en 24 oktober 20243. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Oostenrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Oostenrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Oostenrijkse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Oostenrijk overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Oostenrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Oostenrijk sprake is van ernstige, structurele problemen in de asielprocedure of de opvang. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 oktober 2024 geoordeeld dat het AIDA-rapport over Oostenrijk, update 2023, geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Oostenrijk. Het is niet gebleken dat de problemen in Oostenrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Oostenrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De enkele stelling onder verwijzing naar ‘algemene bronnen’ dat er een voornemen is dat asielaanvragen worden opgeschort als er een toename van asielaanvragen zou zijn, is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Indien eiser in Oostenrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Oostenrijkse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.